Op deze manier wordt de koude
motor zo snel mogelijk op bedrijfs-
temperatuur gebracht.
Rijd anticiperend
Door te anticiperen op de wegsituatie
en een soepele rijstijl aan te houden
wordt het brandstofverbruik beperkt.
Vermijd onnodig accelereren en rem-
men.
Houd voldoende afstand tot uw voor-
ligger.
Vermijd hoge
motortoerentallen
Rijden met lage motortoerentallen
zorgt voor een lager brandstofver-
bruik en minder slijtage.
Let op de schakelstandindicator, zie
blz. 169, indien de auto hiermee is
uitgerust.
Laat de auto uitrollen
Haal uw voet van het gaspedaal en
laat de auto uitrollen als u een ver-
keerslicht nadert dat op rood staat.
Haal uw voet van het gaspedaal en
laat de auto uitrollen als u helling af
rijdt.
Tijdens het uitrollen wordt de brand-
stoftoevoer onderbroken.
5-1. AANWIJZINGEN VOOR HET RIJDEN
Zet de motor UIT als u langere
tijd stilstaat
Uitzetten van de motor
Zet de motor UIT als u langere tijd
stilstaat, bijvoorbeeld voor een ver-
keerslicht, bij een spoorwegovergang
of in een file.
Stop & Start-systeem
Het Stop & Start-systeem van de auto
zet de motor automatisch uit tijdens
stilstaan.
Het brandstofverbruik en de emissies
zijn lager als de motor wordt uitgezet
en vervolgens weer wordt gestart dan
als de motor voortdurend draait. Er
wordt al brandstof bespaard als de
motor slechts enkele seconden wordt
uitgezet.
Het brandstofverbruik is ook afhanke-
lijk van andere factoren, bijvoorbeeld
de rijstijl, de toestand van de weg, het
onderhoud en omgevingsfactoren.
Schakel functies uit die niet
gebruikt worden
Functies als de stoelverwarming of
achterruitverwarming verbruiken veel
energie en verhogen het brandstof-
verbruik, met name in stadsverkeer
en bij filerijden.
Schakel deze functies uit als u ze niet
nodig hebt.
287
5