allen tijde handmatig worden opgehe-
ven. Bij actieve stuurinterventie knip-
pert het display in het
instrumentenpaneel.
Waarschuwingssignaal
Als het systeem binnen 3 minuten
meerdere malen een actieve stuurin-
terventie uitvoert zonder dat de
bestuurder het stuurwiel aanraakt,
klinkt er een waarschuwingssignaal.
Bij de tweede stuurinterventie klinkt
een kort waarschuwingssignaal. Een
langer waarschuwingssignaal klinkt
vanaf de derde stuurinterventie.
Er wordt ook een voertuigmelding
weergegeven.
Het waarschuwingssignaal en de
voertuigmelding laten de bestuurder
weten dat hij beter op de rijstrook
moet letten.
Annulering van de waarschuwing
De waarschuwing wordt in de vol-
gende situaties onderbroken:
Automatisch na ongeveer 3 secon-
den.
Bij terugkeer naar de juiste rij-
strook.
Als de auto sterk afremt.
Bij het richting aangeven.
Bij een ingreep van de Vehicle Sta-
bility Control (VSC).
4-1. BEDIENING
Beperkingen van het systeem
Veiligheidsaanwijzing
WAARSCHUWING
Door werkingslimieten van het systeem
kan het voorkomen dat het systeem
helemaal niet, te laat, onjuist of ten
onrechte reageert. Er bestaat een kans
op ongevallen en schade.
Houd rekening met de informatie over
de beperkingen van het systeem en
grijp indien nodig actief in.
Functionele beperkingen
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk niet optimaal, bij-
voorbeeld:
In dichte mist, onder natte omstan-
digheden of bij sneeuw.
Wanneer er ontbrekende, versle-
ten, slecht zichtbare, samenko-
mende/scheidende of onduidelijke
rijstrookmarkeringen zijn, bijvoor-
beeld in gebieden waar wegwerk-
zaamheden plaatsvinden.
Als rijstrookmarkeringen bedekt
zijn met sneeuw, ijs, vuil of water.
In scherpe bochten of op smalle
wegen.
Als de rijstrookmarkeringen niet
wit zijn.
Als rijstrookmarkeringen door
objecten worden overschaduwd.
Als de auto te dicht achter een
voorligger rijdt.
Bij langdurige verblinding door
tegenlicht, bijvoorbeeld wanneer
de zon laag aan de hemel staat.
221
4