242
4-1. BEDIENING
Toepassingsgebied
Het systeem werkt optimaal op
wegen met een egaal wegdek.
De minimale instelbare snelheid
bedraagt 30 km/h.
De maximale instelbare snelheid
bedraagt 160 km/h.
U kunt ook een hogere snelheid
instellen door over te schakelen naar
de cruise control zonder afstandsre-
geling.
Het systeem kan ook worden inge-
schakeld bij stilstaande auto.
Cruise control in-/uitschakelen
en onderbreken
Inschakelen
Druk op de toets op het stuur-
wiel.
Het controlelampje gaat branden.
De cruise control is actief. De rijsnel-
heid wordt aangehouden en opgesla-
gen als ingestelde snelheid.
De Vehicle Stability Control (VSC)
wordt, indien noodzakelijk, ingescha-
keld.
Uitschakelen
Houd bij het uitschakelen bij stil-
staande auto gelijktijdig het rempe-
daal ingetrapt.
Druk nogmaals op de volgende toets
op het stuurwiel:
Toets op het stuurwiel.
De displays worden uitgeschakeld.
De opgeslagen ingestelde snelheid
wordt gewist.
Handmatig onderbreken
Druk als het systeem is ingeschakeld
op de volgende toets op het stuur-
wiel:
Toets op het stuurwiel.
Houd bij het onderbreken van het
systeem bij stilstaande auto gelijktij-
dig het rempedaal ingetrapt.
Automatische onderbreking
De werking van het systeem wordt in
de volgende situaties automatisch
onderbroken:
Als de bestuurder remt.
Als de selectiehendel uit stand D
wordt gehaald.
Als de tractiemodus wordt geacti-
veerd of als de Vehicle Stability
Control (VSC) wordt uitgescha-
keld.
Bij een ingreep van de Vehicle Sta-
bility Control (VSC).
Als de auto stilstaat, de veilig-
heidsgordel wordt losgemaakt en
het bestuurdersportier wordt
geopend.
Als het systeem gedurende lan-
gere tijd geen objecten heeft gede-
tecteerd, bijvoorbeeld op wegen
met weinig verkeer en zonder dui-
delijke afbakening.
Als het detectiegebied van de
radar wordt verstoord door bijvoor-
beeld vuil of zware regenval.