Veiligheidsaanwijzing
WAARSCHUWING
Een beschadigde normale band met
een te lage of geen bandenspanning
beïnvloedt de rijeigenschappen, zoals
besturing en remmen, negatief. Bij
run-flat banden blijft een beperkte mate
van stabiliteit behouden. Er bestaat een
kans op ongevallen. Blijf niet doorrijden
als uw auto is voorzien van normale
banden. Als uw auto is voorzien van
run-flat banden, houd u dan aan de
aanwijzingen voor deze banden en blijf
doorrijden.
Als de bandenspanning gemeten
moet worden
■
Melding
Een symbool met een voertuigmel-
ding wordt weergegeven op het
regeldisplay.
Symbool
Mogelijke oorzaak
De band is niet correct, bij-
voorbeeld onvoldoende, op
spanning gebracht.
Het systeem heeft gesigna-
leerd dat een wiel is vervan-
gen zonder dat het systeem
is gereset.
De bandenspanning is
gedaald sinds de laatste
keer dat het systeem is
gereset.
Het systeem is niet gereset.
Het systeem baseert zich
voor wat betreft de waar-
schuwingen op de banden-
spanningswaarden die
werden opgeslagen bij de
laatste reset van het sys-
teem.
6-1. MOBILITEIT
■
Maatregel
1
Controleer de bandenspanning en
pas deze indien nodig aan.
2
Reset het systeem.
Als de bandenspanning te laag is
■
Melding
Een geel waarschuwings-
lampje brandt op het instru-
mentenpaneel.
Bovendien wordt een symbool met
een voertuigmelding weergegeven
op het regeldisplay.
Symbool
Mogelijke oorzaak
De bandenspanning is
afgenomen.
Het systeem is niet gereset.
Het systeem baseert zich
voor wat betreft de waar-
schuwingen op de banden-
spanningswaarden die
werden opgeslagen bij de
laatste reset van het sys-
teem.
■
Maatregel
1
Verlaag uw snelheid. Rijd niet
sneller dan 130 km/h.
2
Neem de eerstvolgende gelegen-
heid, bijvoorbeeld een tankstation,
te baat om de bandenspanning
van alle vier de banden te contro-
leren en indien nodig aan te pas-
sen.
3
Reset het systeem.
309
6