moet worden gemonteerd, beslist de aanwij‐
zingen met betrekking tot de automatische
uitschakeling van de passagiersairbag in acht
nemen (
pagina 44).
/
Bij het gebruik van een naar achteren gericht
R
kinderzitjesbevestigingssysteem op de pas‐
sagiersstoel moet altijd de passagiersairbag
uitgeschakeld zijn. Dit is alleen het geval als
het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
continu brandt (
pagina 46).
/
Indien het controlelampje PASSENGER AIR
R
BAG OFF niet brandt, is de passagiersairbag
geactiveerd. De passagiersairbag kan tijdens
een ongeval geactiveerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de vei‐
ligheidsgordel op de passagiersstoel bevesti‐
gen
Bij de montage van een geschikt kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem op de passagiersstoel altijd
het volgende in acht nemen:
O De aanwijzingen met betrekking tot naar
achteren en naar voren gerichte kinderzit‐
jesbevestigingssystemen op de passagiers‐
stoel in acht nemen (
pagina 68).
/
O De montage- en gebruikshandleiding van de
fabrikant van het gebruikte kinderzitjesbe‐
vestigingssysteem in acht nemen.
O Voor een kinderzitjesbevestigingssysteem
van de categorie "Universal" of "Semi-Uni‐
versal" controleren of dit voor de zitplaats
van de auto is toegestaan.
De aanwijzingen onder "Geschiktheid van de
zitplaatsen voor de bevestiging van kinder‐
zitjesbevestigingssystemen" in acht nemen
(
pagina 64).
/
O Bij gebruik van een naar voren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem van de groep
I: Indien mogelijk de hoofdsteunen van de
betreffende stoel uitbouwen.
Na het uitbouwen van het kinderzitjesbeves‐
tigingssysteem de hoofdsteun direct aan‐
brengen en alle hoofdsteunen correct instel‐
len.
O De leuning van een naar voren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem moet zo volle‐
dig mogelijk tegen de rugleuning van de
passagiersstoel aan liggen.
Veiligheid voor inzittenden
O Bij bepaalde kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III kan het
gebeuren dat het kinderzitjesbevestigings‐
systeem niet op de maximumgrootte kan
worden ingesteld, bijvoorbeeld door moge‐
lijk contact met het dak.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
O Nooit voorwerpen, zoals een kussen, onder
of achter het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem leggen.
De passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
#
teren instellen en de stoel zo mogelijk in de
bovenste stand zetten.
De zittinghoogteverstelling in de laagste
#
stand zetten.
De zittinghoek zo instellen dat de voorste
#
rand van de zitting zich in de bovenste en de
69