68
Veiligheid voor inzittenden
Beslist de volgende aanwijzingen in acht nemen:
Een naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
R
tigingssysteem nooit op de passagiersstoel
monteren.
Een naar achteren gericht kinderzitjesbeves‐
R
tigingssysteem altijd op een geschikte zit‐
plaats achterin inbouwen.
Geschiktheid van zitplaatsen voor de
-
bevestiging van kinderzitjesbevestigings‐
systemen die met de veiligheidsgordels
worden bevestigd (
pagina 64).
/
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de
-
veiligheidsgordel op de zitplaats achterin
bevestigen (
pagina 66).
/
Aanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
R
ren en naar voren gerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
(
pagina 68).
/
Aanwijzingen met betrekking tot naar achte‐
ren en naar voren gerichte kinderzitjesbeves‐
tigingssystemen op de passagiersstoel
& WAARSCHUWING Gevaar voor letsel of
levensgevaar door gebruik van een naar
achteren gericht kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem bij ingeschakelde passa‐
giersairbag
Als een kind in een naar achteren gericht kin‐
derzitjesbevestigingssysteem op de passa‐
giersstoel wordt beveiligd en het controle‐
lampje PASSENGER AIR BAG OFF is gedoofd,
kan de passagiersairbag bij een ongeval wor‐
den geactiveerd.
Het kind kan door de airbag worden getrof‐
fen.
De passagiersairbag moet uitgeschakeld zijn;
dit controleren. Het controlelampje PASSEN‐
GER AIR BAG OFF moet branden.
NOOIT een naar achteren gericht kinderbe‐
veiligingssysteem op een stoel met INGE‐
SCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken, want
dat kan voor het kind DODELIJKE of ERN‐
STIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
De specifieke aanwijzingen met betrekking tot
naar achteren en naar voren gerichte kinderzit‐
jesbevestigingssystemen in acht nemen
(
pagina 69).
/
Waarschuwingsaanwijzingen aan de binnenzijde van
de zonneklep
Bij het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF
altijd de status van de passagiersairbag in acht
nemen:
Als door omstandigheden een kinderzitjesbe‐
R
vestigingssysteem op de passagiersstoel