tingen tegen de carrosserie of onderdelen
van het onderstel schuren.
Daardoor kan schade aan de auto of de ban‐
den ontstaan.
Nooit sneeuwkettingen op de voorwie‐
#
len monteren.
Sneeuwkettingen op de achterwielen
#
altijd paarsgewijs monteren.
Bij het gebruik maken van sneeuwkettingen het
volgende in acht nemen:
Sneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde
R
velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie
hierover is verkrijgbaar bij een Mercedes-
Benz-servicewerkplaats.
Om veiligheidsredenen alleen de voor
R
Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettin‐
gen of sneeuwkettingen met dezelfde kwali‐
teitsstandaard gebruiken.
De toegestane maximumsnelheid met
R
gemonteerde sneeuwkettingen is 50 km/h.
Auto's met actieve parkeerassistent: Met
R
gemonteerde sneeuwkettingen niet de
actieve parkeerassistent gebruiken.
Auto's met niveauregeling: Met gemon‐
R
teerde sneeuwkettingen alleen met hogere
voertuighoogte rijden .
%
De maximumsnelheid van de auto kan voor
het gebruik van winterbanden permanent
worden begrensd (
pagina 206).
/
%
®
Het ESP
kan voor het wegrijden worden uit‐
geschakeld (
pagina 196). Zo kunnen de
/
wielen doordraaien en een hogere aandrijf‐
kracht opwekken.
Banden en velgen 347
Bandenspanning
Aanwijzingen met betrekking tot de banden‐
spanning
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door te lage of te hoge bandenspan‐
ning
Banden met een te lage of een te hoge ban‐
denspanning kunnen met name de volgende
gevaren opleveren:
De banden kunnen klappen.
R
De banden kunnen overmatig en/of
R
ongelijkmatig slijten.
De rij-eigenschappen en het stuur‑ en
R
remgedrag kunnen sterk nadelig worden
beïnvloed.
Geadviseerde bandenspanningen in
#
acht nemen en de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel
controleren:
maandelijks
R