236 Rijden en parkeren
De toets
1
indrukken.
#
Op het mediadisplay worden de door het sys‐
teem herkende parkeerplekken weergegeven.
Als de auto stilstaat verschijnt bovendien de
aangeduide baan van de auto
2
geselecteerde parkeerplek 3.
Wanneer een parkeerplek wordt weergege‐
#
ven: De auto tot stilstand brengen.
Zo nodig een andere parkeerplek selecteren.
#
Auto's met 360°-camera: Eventueel de
#
inparkeerrichting wijzigen.
Inparkeren starten: De geselecteerde par‐
#
keerplek
3
bevestigen.
De richtingaanwijzer wordt automatisch inge‐
schakeld als het inparkeren wordt gestart. De
verantwoordelijkheid voor het correct inschake‐
len van de richtingaanwijzers ligt altijd bij u.
Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers over‐
eenkomstig gebruiken.
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door opzij bewegen van de auto bij
het in- en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rij‐
strook komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met
andere weggebruikers of objecten.
in de actueel
Op andere verkeersdeelnemers en
#
objecten letten.
Eventueel stoppen of de parkeerproce‐
#
dure met de actieve parkeerassistent
afbreken.
Als op het mediadisplay bijvoorbeeld de mel‐
#
ding
Achteruitversnelling inschakelen a.u.b.
verschijnt: De betreffende transmissiestand
inschakelen.
De auto parkeert in de geselecteerde par‐
keerplek.
%
Tijdens het inparkeren met de actieve par‐
keerassistent worden de rijstroken in het
camerabeeld groen weergegeven.
Na beëindiging van het inparkeren verschijnt de
melding Ø
Parkeerassistent beëindigd, auto
overnemen. Eventueel kunnen nog manoeuvreer‐
procedures noodzakelijk zijn.
De auto tegen wegrollen beveiligen. Wanneer
#
de wettelijke voorschriften of de plaatselijke
omstandigheden dit vereisen: De wielen in
de richting van de stoeprand draaien.