202 Rijden en parkeren
Wanneer de typische contour van een voet‐
R
ganger niet voldoende afwijkt van de achter‐
grond
Wanneer een voetganger niet meer als zoda‐
R
nig wordt herkend, bijvoorbeeld door speci‐
ale kleding of andere objecten
In scherpe bochten
R
%
Na aflevering van de auto initialiseren de
sensoren van het Active Brake Assist System
zich automatisch over een bepaalde afstand.
Tijdens deze inleerprocedure is het Active
Brake Assist System niet of slechts beperkt
beschikbaar.
Active Brake Assist System instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
R
Multimediasysteem:
©
Instellingen
4
5
5
Actieve remassistent
5
De gewenste instelling selecteren.
#
De instelling blijft behouden als de motor
weer wordt gestart.
Active Brake Assist System uitschakelen
%
Geadviseerd wordt om het Active Brake
Assist System altijd ingeschakeld te laten.
Uit
selecteren.
#
De afstandswaarschuwingsfunctie, de auto‐
nome remfunctie en de uitwijkstuurassistent
worden uitgeschakeld.
Als de auto weer wordt gestart, wordt auto‐
matisch de middelste instelling gekozen.
%
Als het Active Brake Assist System uitge‐
schakeld is, verschijnt op het multifunctio‐
neel display in het statusgedeelte het sym‐
bool æ.
Functie van het adaptieve remlicht
Assistentie
Het adaptieve remlicht waarschuwt het achter‐
opkomend verkeer bij een noodstopsituatie door
de volgende acties:
knipperende remlichten
R
inschakelen van de alarmknipperlichtinstalla‐
R
tie
Wanneer de auto vanaf een snelheid hoger dan
50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperen de
remlichten snel. Daardoor wordt het achteropko‐
mende verkeer op zeer opvallende wijze gewaar‐
schuwd.
Als de snelheid bij het begin van het afremmen
hoger dan 70 km/h is, wordt de alarmknipper‐
lichtinstallatie ingeschakeld zodra de auto tot
stilstand is gekomen. Als vervolgens wordt ver‐
der gereden, wordt de alarmknipperlichtinstalla‐
tie bij circa 10 km/h automatisch uitgeschakeld.
De alarmknipperlichtinstallatie kan ook met de
alarmknipperlichtentoets worden uitgeschakeld.