BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
TIPS VOOR EEN LANGERE LEVENSDUUR VAN DE ONDERBOUW
De levensduur van de onderbouw verschilt sterk naargelang van de bedieningsmethode, de controles en het
onderhoud.
Voor een maximaal rendement moet u de volgende punten in gedachten houden.
BEDIENINGSMETHODE
•
Gebruik een rupsbandschoen die geschikt is voor de staat van de ondergrond.
Neem contact op met uw Komatsu-dealer om de schoen te kiezen.
•
Zorg ervoor dat de schoen niet slipt als hij gebruikt wordt.
Als de schoen begint te slippen, vermindert u de last zodat hij niet meer slipt.
•
Vermijd snel starten, accelereren, stoppen, of onnodig rijden tegen hoge snelheid of scherp draaien.
•
Rijd met de machine in een zo recht mogelijke lijn. Draai niet in één enkele richting maar draai gelijkmatig
in beide richtingen. Maak ook de draaicirkel zo breed mogelijk.
•
Maak ruimte om te rijden en haal obstakels weg zodat de machine niet over grote rolstenen of obstakels
moet rijden.
•
Werk op een helling niet in de dwarsrichting maar werk in
opwaartse of in neerwaartse richting. Wanneer u de ma-
chine stopt op een helling, doe dat dan met de neus naar
boven of naar beneden.
•
Als de ondergrond tijdens het graven scheef afloopt naar
links of naar rechts, blijf daar dan niet maar beweeg de
machine naar een vlakke ondergrond, en begin opnieuw te
graven.
•
Als de spanrol of het kettingwiel tijdens grondschuif- of rip-
perwerken drijft omwille van een hard obstakel, vermijd dat
obstakel dan. Het is immers "moeilijk om het te verplaat-
sen".
METHODE VOOR CONTROLEREN EN AANPASSEN
•
Stel de rupsbandspanning af op een geschikt niveau.
Controleer de spanning door de vrije ruimte A te meten
tussen het kettingspanwiel en de meeneemrol zoals in de
afbeelding. Deze speling zou doorgaans 20 tot 30 mm
moeten bedragen. Span de rupsband echter wat meer aan
voor rotsachtig terrein en wat minder voor kleigrond.
Een zeer lage rupsbandspanning kan abnormale trillingen
of abnormale slijtage aan de kettingwieltanden veroorza-
ken.
Voor het testen en aanpassen van de rupsbandspanning,
zie "METHODE VOOR CONTROLEREN EN AANPASSEN
RUPSBANDSPANNING".
•
Controleer de spanrol en meeneemrollen op olielekken en losse bouten en moeren.
Herstel onmiddellijk eventuele ongeregeldheden.
•
Controleer de vrije ruimte (B) tussen de geleidingsplaat
van het voorste kettingspanwiel (1) en het rupsbandframe
(2).
Naarmate de speling (B) groter wordt, kan het voorste ket-
tingspanwiel erdoor zijwaarts slingeren, waardoor de rups-
bandschoen van de rollen springt.
Voor het testen en aanpassen van de spanrolspeling, zie
"METHODE VOOR CONTROLEREN EN AANPASSEN
SPANROLSPELING".
3-186
BEDIENING