BEDIENING
OPMERKINGEN
•
Ongeacht de omgevingstemperatuur zal het controlelampje van de voorgloeiing (3) oplichten en zal de
voorgloeiing starten als de sleutel in de startschakelaar (2) vanuit de OFF-stand linksom wordt gedraaid.
(De voorgloeiing gaat verder wanneer de startschakelaar (2) links wordt gehouden.)
Voor de voorgloeitijd, zie de tabel in Stap 5.
•
Tijdens de voorgloeiing licht het controlelampje van de voorgloeiing van de motor op om aan te geven dat
de voorgloeiing wordt uitgevoerd.
•
Als de motor niet start na de voornoemde bewerking, wacht u ongeveer 2 minuten en herhaalt u de stap-
pen 3 en 4.
•
De functie van het ureum-SCR-systeem bestaat erin om te verwarmen en zichzelf warm te houden, om te
voorkomen dat de DEF bevriest.
Als de DEF bevroren is, wordt het DEF-systeem automatisch verwarmd om de DEF te ontdooien nadat de
motor is gestart. De voorzieningen werken pas nadat de DEF is ontdooid en wordt toegevoerd, maar dat
wijst niet op een probleem.
Wanneer de omgevingstemperatuur zo sterk daalt dat de DEF kan bevriezen terwijl de machine in werking
is, wordt het DEF-systeem automatisch verwarmd om bevriezing te voorkomen. Wanneer de omgevings-
temperatuur zo sterk daalt dat het bevriezen van de DEF niet kan worden voorkomen, vallen de voorzienin-
gen automatisch stil. Dat wijst echter niet op een probleem.
•
Als de DEF bevriest, gebeurt het ontdooien automatisch. Verwarm nooit de DEF.
Er kan schadelijk ammoniakgas worden gegenereerd.
Turbobeveiligingsfunctie
De turbobeveiligingsfunctie beschermt de turbocompressor door het motortoerental op ongeveer 1075 rpm of
lager te houden onmiddellijk nadat de motor werd gestart.
Wanneer de turbobeveiligingsfunctie en automatische opwarmfunctie tegelijk in werking zijn, krijgt de turbobe-
veiligingsfunctie prioriteit.
•
Wanneer de turbobeschermingsfunctie in werking is, wordt het motortoerental op 1075 rpm gehouden, zelfs
als de brandstofregelingsschijf in een stand 1075 rpm of hoger wordt geplaatst.
•
Wanneer de turbobeveiligingsfunctie opgeheven wordt, wordt het motortoerental ingesteld op de snelheid
die overeenstemt met de stand van de brandstofregelingsschijf.
•
De relatie tussen de activeringstijd van de turbobeveiligingsfunctie en de temperatuur van de motorkoel-
vloeistof wordt in de tabel weergegeven.
Koelvloeistoftemperatuur
( °C)
10 of meer
10 tot -30
-30 of minder
Automatische opwarmfunctie
De automatische opwarmfunctie verhoogt het stationair motortoerental tot 1200 rpm of meer om de temperatuur
van de motorkoelvloeistof snel te doen stijgen wanneer bij lage temperaturen gewerkt wordt.
Wanneer de turbobeveiligingsfunctie en automatische opwarmfunctie tegelijk in werking zijn, krijgt de turbobe-
veiligingsfunctie prioriteit.
•
Wanneer de automatische opwarmfunctie in werking is, wordt het motortoerental op 1200 rpm gehouden,
zelfs als de brandstofregelingsschijf naar 1200 rpm of minder worden gebracht.
Wanneer de brandstofregelingsschijf echter gedurende meer dan 3 seconden in de stand hoog stationair
(MAX) wordt geplaatst, wordt de automatische opwarmfunctie geannuleerd en kan het motortoerental tot
1200 rpm of minder worden gebracht.
•
De automatische opwarmfunctie blijft in werking tot de temperatuur van de motorkoelvloeistof 30 °C bereikt
of tot maximaal 10 minuten.
Turbobeveiligingstijd (sec.)
0
Variabel tussen 0 en 20
20
BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-161