BEDIENING
•
Laat de motor onmiddellijk na het starten gedurende 15 seconden stationair draaien.
Bedien de besturingshendels of de hendel voor brandstofregeling tijdens deze tijdspanne niet.
•
Warm de motor na het starten 5 minuten op.
•
Vermijd het werken met zware lasten of tegen hoge snelheden.
•
Vermijd onmiddellijk na het starten plots vertrekken, plots versnellen, onnodige plotse rembewegingen, en
plotse richtingswijzigingen van de machine.
METHODE VOOR OPWARMEN MOTOR
OPMERKING
•
Voer geen werkzaamheden uit of maak geen scherpe
bewegingen met de hendels wanneer de hydrauliek-
olietemperatuur laag is. Warm de motor altijd op tot
het waarschuwingslampje van de hydrauliekolietempe-
ratuur groen is. Dit zal de levensduur van de machine
verlengen.
Laat het motortoerental niet plots stijgen totdat de mo-
tor is opgewarmd.
•
Laat de motor niet langer dan 20 minuten onbelast
laag of hoog stationair draaien. Dit zal een ongunstige
invloed hebben op het milieu en ook op de interne
structuur van de turbocompressor en van de motor.
Als het nodig is om de motor stationair te laten draai-
en, moet hij zo nu en dan belast worden of tegen een
middelmatig toerental draaien.
•
Als het waarschuwingslampje van de motoroliedruk
op de machinemonitor (2) brandt of wanneer de zoe-
mer met tussenpozen weerklinkt, dan legt u de motor
stil en voert u een inspectie uit.
1.
Plaats de brandstofregelingsschijf (1) in het midden tussen
laag stationair (MIN) en hoog stationair (MAX).
De motor draait tegen een middelmatig toerental.
2.
Laat hem ongeveer 5 minuten onbelast draaien (opwar-
ming).
3.
Controleer na het opwarmen van de motor of elke meter
en elk waarschuwingslampje normale waarden weerge-
ven.
Bij problemen voert u onmiddellijk onderhoud of de her-
stellingen uit.
BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-163