Neem goede banden met een
goede profieldiepte. Zie Banden
0 294.
Schakel de cruisecontrol uit.
Activeer de stand All-Wheel Drive
(AWD). Zie Regeling bestuurders-
modus 0 203.
Wegen door heuvels en
bergen
Rijden door een heuvel- of bergachtig
landschap is anders dan rijden door
een vlak of glooiend gebied.
Enkele tips:
Laat het benodigde onderhoud aan
de auto uitvoeren.
Controleer alle vloeistofpeilen, de
remmen en banden, het koelsys-
teem en de transmissie.
Schakel terug bij het oprijden van
steile of lange heuvels.
Waarschuwing
Bij gebruik van de remmen om op
een lange neerwaartse helling
snelheid te minderen, kunnen de
remmen oververhit raken. De
remwerking neemt dan mogelijk af
of de remmen vallen zelfs uit.
Schakel op een lange neerwaartse
helling naar een lagere versnelling
om gebruik te maken van de
motorrem.
Waarschuwing
De auto in de stand N (vrij) laten
uitrollen, met het contact uit, is
gevaarlijk. De remmen kunnen zo
oververhit raken en de stuurbe-
krachtiging kan uitvallen. Laat de
motor altijd draaien en schakel een
versnelling in.
Rijd op snelheden waarbij de auto
binnen de eigen rijstrook blijft.
Neem bochten niet te ruim en
overschrijdt de middenstreep niet.
RIJDEN EN BEDIENEN
Wees alert boven aan een helling;
er kan iets gebeurd zijn op uw
rijstrook (zoals een stilstaande
auto met pech of een ongeval).
Let in het bijzonder op speciale
bewegwijzering (zoals vallende
rotsen, bochtige wegen, lange
afdalingen, wel of geen inhaalver-
boden).
Selecteer de stand All-Wheel Drive
(AWD). Zie Regeling bestuurders-
modus 0 203 en
Aandrijving op alle wielen 0 198.
Rijden in de winter
Ritten op sneeuw of ijs
Sneeuw of ijs tussen de banden en het
wegdek zorgt voor minder tractie of
grip, zodat u in dergelijke gevallen
voorzichtig moet rijden. Bij tempera-
turen rond 0 °C (32 °F) wanneer
onderkoelde regen kan vallen, is nat
ijs mogelijk. Vermijd ritten op nat ijs
of in onderkoelde regen, totdat er
gestrooid is.
169