152
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
Klimaatregelingsdisplay
1. Temperatuurdisplay bestuurder
en passagier
2. Ventilatorregeling
3. Temperatuurregeling aan
bestuurders- en passagierszijde
4. Sync (temperatuursynchroni-
satie)
5. Recirculatie
6. Bedieningsorganen voor de lucht-
verdeelregeling
7. Auto (automatische bediening)
8. A/C (airconditioning)
9. On/Off
U regelt de instellingen voor de venti-
lator, luchtverdelingsmodus, aircondi-
tioning, temperatuur aan de
bestuurders- en passagierszijde en
SYNC door CLIMATE (klimaat) op de
beginpagina van het infotainmentsys-
teem aan te raken, of door op de
klimaatknop van het infotainmentdis-
play te drukken. U kunt vervolgens
een keuze maken op de startpagina
die voor de klimaatregeling verschijnt.
Statusweergave klimaatregeling
De statusweergave voor de klimaatre-
geling verschijnt kort wanneer u de
klimaatregelingsknoppen op de
middenconsole bedient.
Automatische regeling
Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, luchtverdeling,
airconditioning en recirculatie om de
auto tot de gewenste temperatuur te
verwarmen of koelen.
Wanneer AUTO brandt, werken alle
vier de functies automatisch. De
afzonderlijke functies zijn ook
handmatig in te stellen. De geselec-
teerde instelling wordt weergegeven.
Functies die niet handmatig zijn
ingesteld, worden altijd automatisch
geregeld, ook als het controlelampje
AUTO niet brandt.
Voor automatische regeling:
1. Op het display of de middencon-
sole moet u AUTO aanraken of
indrukken.
2. Stel de temperatuur in. Geeft het
systeem de tijd om zich aan te
passen. Pas de temperatuur
daarna zo nodig aan.