ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
■
nen in acht te worden genomen
onderwerp.
Voor de rijvaardigheid is steeds de bestuurder verantwoordelijk. Nooit
■
gaan rijden indien u zich moe voelt.
Het systeem kan mogelijk niet alle situaties herkennen waarin een rust-
■
pauze nodig is.
Tijdens lange ritten moeten daarom regelmatig voldoende lange rustpau-
■
zes worden ingelast.
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waarschuwing plaats.
■
Let op
In enkele rijsituaties kan het systeem de rijstijl verkeerd beoordelen en daar-
■
door onterecht een pauze-advies geven (bijvoorbeeld bij een sportieve rijstijl,
onder ongunstige weersomstandigheden of bij een slecht wegdek).
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op snelwegen.
■
Werking
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 169.
Vanaf het begin van de rit beoordeelt het systeem het stuurgedrag bij snelhe-
den tussen 65-200 km/h. Als tijdens het rijden veranderingen in het rijgedrag
optreden die door het systeem als mogelijke vermoeidheidsverschijnselen
worden geanalyseerd, wordt een pauze-advies gegeven.
Voorwaarden, waaronder een rustpauze door het systeem wordt herkend
▶
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgeschakeld.
▶
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afgedaan en het bestuurder-
sportier geopend.
▶
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
Indien aan geen van deze voorwaarden wordt voldaan of als de rijstijl niet ver-
andert, wordt door het systeem na 15 minuten nog een keer een rustpauze ge-
adviseerd.
Het systeem kan in het infotainment worden geactiveerd of gedeactiveerd
»
Instructieboekje infotainment.
» pag. 131,
in alinea Inleiding voor het
Pauze-advies
Op het display in het instrumentenpaneel verschijnt gedurende enkele secon-
den het symbool en een melding met betrekking tot de herkende vermoeid-
heid. Daarbij klinkt er een akoestisch signaal.
Bandenspanningscontrole
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Opslaan van de bandenspanningswaarden en infotainmentweergave
De bandenspanningscontrole (hierna alleen systeem genoemd) controleert de
bandenspanning tijdens het rijden.
Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje
instrumentenpaneel branden en er klinkt een akoestisch signaal
Bandenspanning.
Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven
bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem
zijn opgeslagen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
■
nen in acht te worden genomen
onderwerp.
Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.
■
De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet
■
waarschuwen, bijvoorbeeld bij een klapband.
» pag.
» pag. 131,
in alinea Inleiding voor het
» pag.
Hulpsystemen
170
in het
35,
197.
169