Het eerste beschermingsniveau kan op een van de volgende manieren worden
gedeactiveerd.
▶
Systeemdeactivering in het infotainment
▶
Deactivering van de ASR
» pag.
▶
Keuze van de rijmodus Sport
» pag.
Na het uit- en inschakelen van het contact worden beide beschermingsni-
veaus van het systeem geactiveerd, tenzij de rijmodus Sport is gekozen.
Het tweede beschermingsniveau
Het systeem grijpt pas in als de situatie als zeer kritiek wordt beoordeeld (bv.
een noodstop bij hoge snelheid).
Dit beschermingsniveau kan niet worden gedeactiveerd.
Wagens met het systeem Front Assist
Bij wagens met het systeem Front Assist kan een systeemingreep ook gebeu-
ren als het gevaar voor een ongeval met een vóór de wagen staand obstakel
wordt herkend.
Let op
Bij buiten werking gestelde bijrijdersvoorairbag dient de gordelspannerfunctie
voor de bijrijdersstoel te worden uitgeschakeld.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Werking
Activering/deactivering
Storingen
»
Instructieboekje infotainment.
133.
161.
Afb. 201
Sensor voor Lane Assist
Lane Assist (hierna 'systeem') helpt om de wagen tussen de begrenzingslijnen
van een rijstrook te houden.
Het systeem herkent de begrenzingslijnen van de rijstrook met behulp van een
sensor
» afb.
201.
Indien de wagen een herkende begrenzingslijn nadert, voert het systeem een
lichte stuurbeweging uit in tegengestelde richting van de begrenzingslijn. De-
ze corrigerende stuuringreep kan op elk moment handmatig worden overge-
nomen.
ATTENTIE
De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen die-
■
nen in acht te worden genomen
onderwerp.
Het systeem kan de wagen binnen de rijstrook houden, maar neemt niet
■
de besturing van de wagen over. De bestuurder is steeds volledig verant-
woordelijk voor de stuurbewegingen.
Sommige obstakels of markeringen op de rijbaan kunnen als begren-
■
zingslijnen worden herkend - een foutieve stuuringreep kan het gevolg
zijn.
ATTENTIE
Het systeem kan de begrenzingslijn bijvoorbeeld in de volgende situaties
mogelijkerwijs helemaal niet of onjuist herkennen.
Bij slecht zicht (bv. mist, stortregen, hevige sneeuwval).
■
Bij het rijden door "scherpe" bochten.
■
De sensor wordt door de zon of het tegemoetkomend verkeer verblind.
■
Het zichtbereik van de sensor wordt beperkt door een obstakel of een
■
voorligger.
VOORZICHTIG
Geen stickers en dergelijke voor de sensor op de voorruit plakken, om de werk-
ing van het systeem niet te belemmeren.
Let op
Het systeem is bedoeld voor het rijden op snelwegen en wegen met kwalita-
■
tief goede langsmarkeringen.
164
Het systeem kan ononderbroken en onderbroken lijnen herkennen.
■
165
165
» pag. 131,
in alinea Inleiding voor het
Hulpsystemen
163