Systeeminstelling
Instelfuncties voor het systeem
Om het systeem in te schakelen
Druk op de Driving Assist-knop om het
systeem in te schakelen. De snelheid
wordt ingesteld op de huidige snelheid
op het instrumentenpaneel.
Als er geen voertuig voor u rijdt, wordt
de ingestelde snelheid gehandhaafd,
maar als er wel een voertuig voor
u rijdt, kan de snelheid afnemen
om de afstand tot de voorligger te
behouden. Als de voorligger versnelt,
zal uw voertuig na het optrekken tot
de ingestelde snelheid op constante
kruissnelheid rijden.
Informatie
Als de snelheid van uw voertuig tussen
10~ 30 km/u ligt wanneer u op de knop
Driving Assist drukt, wordt de snelheid
van de Smart Cruise Control ingesteld op
30 km/u.
Instellen van de afstand tot de voor-
ligger
OBC3070022
Elke keer dat er op de knop wordt
gedrukt, verandert de afstand tot het
voertuig als volgt:
Afstand 4
Informatie
Als u 0 km/u rijdt, wordt de afstand als
volgt aangehouden:
Afstand 4 -
ongeveer 53 m
Afstand 3 -
ongeveer 40 m
Afstand 2 -
ongeveer 30 m
Afstand 1 -
ongeveer 25 m
De afstand wordt ingesteld op de laatst
ingestelde afstand wanneer de motor
opnieuw wordt gestart, of wanneer het
systeem tijdelijk werd uitgeschakeld.
OBC3070031
Afstand 3
Afstand 2
Afstand 1
07
7-77