Let vóór het programmeren op het volgende:
Het voorteken van de parameter DIEPTE legt de
werkrichting vast.
De TNC houdt alleen rekening met het eerste label uit
cyclus 14 CONTOUR.
Het geheugen voor een SL-cyclus is beperkt. In een SL -
cyclus kunnen b.v. maximaal 128 rechte-stappen
geprogrammeerd worden.
Cyclus 20 CONTOURGEGEVENS is niet nodig.
De, direct na cyclus 25, geprogrammeerde posities in de
kettingmaat, relateren zich aan de positie van het
gereedschap aan het einde van de cyclus.
FREESDIEPTE Q1 (incrementeel): afstand tussen
werkstukoppervlak en bodem van de contour.
OVERMAAT KANTNABEWERKING Q3 (incrementeel):
overmaat voor de nabewerking in het bewerkingsvlak.
COÖRD. WERKSTUKOPPERVLAK Q5 (absoluut):
absolute coördinaat van het werkstukoppervlak
gerelateerd aan het nulpunt van het werkstuk.
VEILIGE HOOGTE Q7 (absoluut): absolute hoogte,
waarin een botsing tussen gereedschap en werkstuk
is uitgesloten; terugtrekpositie van het gereedschap
aan het einde van de cyclus.
DIEPTE-INSTELLING Q10 (incrementeel): maat, die
betrekking heeft op verplaatsing van het gereedschap
AANZET DIEPTEVERPLAATSING Q11: aanzet bij
verplaatsingen in de spilas.
AANZET FREZEN Q12: aanzet bij verplaatsingen in het
bewerkingsvlak.
FREESWIJZE ? TEGENLOPEND = -1 Q15:
meelopend frezen:
tegenlopend frezen:
afwisselend mee- en tegenlopend frezen bij meerdere
verplaatsingen:
CILINDERMANTEL (cyclus 27)
Machine en TNC moeten door de machinefabrikant voor
cyclus 27 CILINDERMANTEL voorbereid zijn.
Met deze cyclus kan één op de uitslag gedefinieerde contour op de
mantel van een cilinder worden overgebracht.
De contour wordt in een onderprogramma beschreven, dat met
behulp van cyclus 14 (CONTOUR) wordt vastgelegd.
HEIDENHAIN TNC 426
ingave = +1
ingave = –1
ingave = 0
175