INSCHAKELEN VAN HET SYSTEEM
1. Auto's zonder Smart Key--systeem: De
sleutel wordt uit het contactslot genomen.
Auto's met Smart Key--systeem: Het con-
tact wordt UIT gezet.
Het controlelampje zal gaan knipperen om aan
te geven dat de startblokkering is
ingeschakeld. (Zie "Startblokkeersysteem" op
bladzijde 21 in dit hoofdstuk voor meer
informatie.)
2. Laat alle inzittenden de auto verlaten.
3. Sluit en vergrendel alle portieren, de achter-
deur en de motorkap met de afstandsbedie-
ning of de instapfunctie van het Smart Key--
systeem.
Het controlelampje zal continu gaan branden
als alle portieren, de achterdeur en de motor-
kap zijn gesloten en vergrendeld.
Na 30 seconden wordt het systeem automa-
tisch ingeschakeld. Als het systeem ingescha-
keld is, gaat het controlelampje weer knippe-
ren.
4. Controleer, voordat u bij de auto weggaat,
of het controlelampje knippert.
SLEUTELS EN PORTIEREN
WAARSCHUWING
Schakel de supervergrendeling nooit in als
er zich nog personen in de auto bevinden,
omdat de portieren dan niet van binnenuit
kunnen worden geopend. Als de auto per
ongeluk wordt afgesloten, druk dan de ont-
grendeltoets van de sleutel in.
Uitschakelen van het systeem
Ontgrendel een portier met de instapfunc-
tie, de afstandsbediening of de sleutel om
het systeem uit te schakelen.
Wanneer zich binnen 30 seconden voor de in-
schakeling een van de volgende omstandighe-
den voordoet, wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld:
D
Een van de portieren, de achterdeur of de
motorkap wordt geopend.
D
Een van de portieren of de achterdeur
wordt ontgrendeld.
D
De accu wordt weer aangesloten.
Auto's zonder Smart Key--systeem:
D
Het contact wordt AAN gezet.
Auto's met Smart Key--systeem:
D
De startknop wordt AAN gezet.
D
De startknop wordt ingedrukt.
55