(a) Vóór het starten
1. Zet de parkeerrem stevig vast.
2. Schakel onnodige verlichting en accessoi-
res uit.
3. Handgeschakelde transmissie: Trap het
koppelingspedaal in en zet de versnellings-
pook vrij. Houd het koppelingspedaal inge-
trapt totdat de motor is aangeslagen.
Automatische transmissie of Multidrive:
Zet de selectiehendel in stand P. Wanneer
de motor weer moet worden gestart, terwijl
de auto nog rijdt, zet dan de selectiehendel
in stand N. De neutraalstandschakelaar
voorkomt dat de startmotor kan worden in-
geschakeld als de selectiehendel in een
stand staat waarin de auto kan rijden.
4. Alleen automatische transmissie of Mul-
tidrive: Trap het rempedaal in en houd het
ingetrapt tot u wegrijdt.
STARTEN EN RIJDEN
(b) Starten van de motor
(zonder Smart Key- - systeem)
Volg altijd eerst de instructies onder "(a) Vóór
het starten".
Normale startprocedure
(benzinemotor)
Het (sequentiële) multipoint brandstofinspuit-
systeem van de motor zorgt automatisch voor
het juiste lucht--brandstofmengsel bij het star-
ten. De motor wordt, koud of warm, als volgt
gestart:
Zonder het gaspedaal aan te raken schakelt u
de startmotor in door het contact in stand
START te draaien. Laat de sleutel los zodra de
motor aanslaat.
Laat de motor warmdraaien door te rijden, niet
door stationair te draaien. Rijd tijdens deze op-
warmperiode rustig totdat de motor op tempe-
ratuur is.
387