250
CONTACTSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
Neem bij een snelheid van 25 km/h of lager uw
voet van het rempedaal of gaspedaal om het
systeem te activeren. De auto zal de heuvel
afdalen met een lage snelheid.
Als het systeem in werking is, zal het controle-
lampje Traction Control knipperen en zullen de
remlichten branden. Tijdens de werking van het
systeem kan een geluid worden waargenomen.
Dit is normaal en duidt niet op een storing.
Als tijdens de werking van het systeem het
rempedaal wordt ingetrapt, kunt u een opwaart-
se druk in het rempedaal voelen en kan een
geluid worden waargenomen. Dit is normaal en
duidt niet op een storing.
Als u de schakelaar DAC indrukt om het sys-
teem uit te schakelen terwijl het in werking is,
zal het geleidelijk worden uitgeschakeld. Het
controlelampje van het Downhill Assist Con-
trol--systeem zal gaan knipperen om de be-
stuurder te waarschuwen. Om met een lage
snelheid te kunnen blijven rijden, moet u de
schakelaar DAC indrukken om het systeem
weer in te schakelen.
Auto's zonder Smart Key--systeem: De contro-
lelampjes Traction Control en Downhill Assist
Control gaan branden als het contact AAN
wordt gezet en gaan na een paar seconden
weer uit. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken
door een Toyota--dealer of erkende reparateur
als de controlelampjes niet gaan branden als
het contact AAN wordt gezet.
Auto's met Smart Key--systeem: De controle-
lampjes Traction Control en Downhill Assist
Control gaan branden als het contact AAN
wordt gezet en gaan na een paar seconden
weer uit. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken
door een Toyota--dealer of erkende reparateur
als de controlelampjes niet gaan branden als
het contact AAN wordt gezet.
Als de temperatuur van de hydraulische regel-
eenheid te hoog wordt, gaat het controlelampje
Downhill Assist Control knipperen en maakt de
zoemer afwisselend wel en geen geluid. Dit
geeft aan dat het systeem niet langer kan wer-
ken. Stop de auto dan onmiddellijk op een veili-
ge plaats.
Wanneer tijdens het rijden het systeem blijft
werken, klinkt de zoemer gedurende 3 secon-
den. De werking van het systeem wordt tijdelijk
onderbroken om beschadiging van de hydrauli-
sche regeleenheid te voorkomen. Ondanks dat
de Downhill Assist Control niet werkt, kunt u
nog gewoon met de auto doorrijden.
Nadat de hydraulische regeleenheid is afge-
koeld, zal het systeem automatisch weer wor-
den ingeschakeld. Als het systeem weer in
werking is, stopt het controlelampje Downhill
Assist Control met knipperen en blijft het bran-
den.