396
STARTEN EN RIJDEN
VOOR HET STARTEN
De buitenkant van de auto
Banden (inclusief reservewiel). Controleer de
spanning van alle banden met behulp van een
bandenspanningsmeter en kijk goed of u insnij-
dingen, beschadigingen of abnormale slijtage
ziet.
Wielmoeren. Overtuig u ervan dat er geen
moeren ontbreken en dat ze allemaal goed
vastzitten.
Vloeistoflekkages. Als de auto enige tijd ge-
parkeerd heeft gestaan, controleer dan onder
de auto of lekkage van olie, brandstof, water of
andere vloeistof heeft plaatsgevonden. (Na ge-
bruik van de airconditioning is waterlekkage
normaal.)
Verlichting. Controleer de werking van alle
lampen. Controleer ook de afstelling van de
koplampen.
In de auto
Krik en wielmoersleutel. Overtuig u ervan dat
krik en wielmoersleutel in de auto aanwezig
zijn.
Veiligheidsgordels. Controleer of de sluitingen
goed werken. Controleer of de gordels niet ver-
sleten of gerafeld zijn.
Instrumenten en bedieningsorganen. Let
erop dat de waarschuwingslampjes, instrumen-
tenverlichting en de voorruitontwaseming goed
werken.
Remmen. Overtuig u ervan dat het rempedaal
enige speling heeft.
In de motorruimte
Reservezekeringen. Wees er zeker van dat u
reservezekeringen bij u hebt. Zorg ervoor dat u
van alle voorkomende stroomsterktes reserve-
zekeringen bij u hebt (zie het deksel van het
zekeringenkastje).
Koelvloeistofniveau. Controleer of het niveau
van de koelvloeistof goed is. (Zie bladzijde 484
in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie.)
Accu en kabels. Controleer de toestand van
de accuvloeistof met behulp van de conditie--
indicatie aan de bovenzijde. Controleer of de
accupolen en klemmen goed schoon zijn en de
klemmen goed vastzitten. Let ook op scheur-
tjes in de accubak. Controleer of de accuka-
bels in goede staat verkeren en goed zijn aan-
gesloten.
Bedrading. Controleer of er draden zijn be-
schadigd of losgeraakt.
Brandstofleidingen. Controleer de leidingen
op lekkage en losse verbindingen.
NA HET STARTEN
Uitlaatsysteem. Luister of het geluid niet af-
wijkt van normaal en controleer of u geen uit-
laatgassen ruikt. Laat een eventuele lekkage
onmiddellijk verhelpen. (Zie "Belangrijke waar-
schuwingen voor uitlaatgassen" op bladzijde
371 in hoofdstuk 2.)
Motoroliepeil. Stop de motor en controleer het
motoroliepeil terwijl de auto horizontaal staat.
(Zie bladzijde 480 in hoofdstuk 7--2 voor meer
informatie.)
TIJDENS HET RIJDEN
Instrumenten. Controleer of alle meters wer-
ken.
Remmen. Controleer op een veilige plaats of
de auto tijdens remmen niet naar een kant
trekt.
Iets ongewoons? Controleer op loszittende
onderdelen en lekkages. Luister of u abnorma-
le geluiden hoort.
Als alles in orde is, kunt u onbezorgd gaan rij-
den.