EXTRA RIJHULPMIDDELEN
Inschakelen/Uitschakelen van de
functie "Active driver assist"
Schakel de functie in
3
2 6 2 - R i j d e n
Om de functie te activeren, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 9 om
deze te activeren.
het waarschuwingslampje 21
wordt grijs weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Druk vervolgens op schakelaar 13
(SET/-) of schakelaar 14 (SET/+).
De "Active driver assist" bestaande uit
de functies "Adaptieve
snelheidsregelaar Stop and Go" en
"Rijstrookcentrering" zijn dan
geactiveerd.
Het groene waarschuwingslampje 21
en de indicatoren voor de linker-
en rechterstreep 20 verschijnen om te
bevestigen dat de functie actief is en
dat uw auto in het midden van de
rijstrook wordt gehouden.
U kunt de functie "Rijstrookcentrering"
op elk moment onderbreken door
krachtig het stuurwiel te bewegen.
Zodra u stopt met draaien aan het
stuur, wordt de functie
"Rijstrookcentrering" weer geactiveerd.
Opmerking: u moet uw handen op het
stuurwiel houden wanneer u de functie
"Rijstrookcentrering" gebruikt. U mag
in geen geval uw handen van het stuur
halen.
Uitschakelen van de functie
Druk op de schakelaar 9 . De
uitschakeling van de functie wordt
bevestigd door het verdwijnen van het
waarschuwingslampje 21
indicatoren voor de linker-/
rechterstreep 20 van het
instrumentenpaneel.
De positie in de rijstrook
aanpassen
(afhankelijk van de auto)
en de