VERLICHTING EN SIGNALEN
Wanneer de functie is ingeschakeld,
gaan de dagrijverlichting en de
markeringslichten achter automatisch
2
aan wanneer card wordt gedetecteerd
of de auto wordt ontgrendeld.
Ze gaan automatisch uit:
– ongeveer één minuut nadat ze zijn
aangegaan;
– als de motor wordt gestart,
naargelang van de stand van de
schakelaar voor de verlichting;
of
– wanneer de auto wordt vergrendeld.
Inschakelen/Uitschakelen van de
functie
Raadpleeg voor in- of uitschakelen van
de externe welkomstfunctie de
gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem.
Selecteer "ON " of "OFF ".
Uitschakelvertraging, functie
Met deze functie kunt u de
markeringslichten en dimlichten korte
tijd inschakelen (bijv. voor het bijlichten
bij het openen van een hek).
Als de motor en de lichten
uitgeschakeld zijn en de ring 2 in
stand AUTO staat of, afhankelijk van
de auto, in stand 0 trekt u de
schakelaar 1 naar u toe: de
1 3 6 - K e n u w a u t o
markeringslichten en dimlichten gaan
ongeveer 30 seconden aan samen
met de waarschuwingslampjes
en
op het instrumentenpaneel.
Om deze tijd te verlengen, kunt u de
schakelaar tot vier keer naar u toe
trekken (de maximale tijd is ongeveer
twee minuten).
Het bericht "Verlichting op _ _ _"
gevolgd door de resterende tijd
worden ter bevestiging op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Daarna kunt u uw auto vergrendelen.
Om de lichten uit te schakelen voordat
dit automatisch gebeurt, draait u de
ring 2 in een willekeurige stand en
brengt deze vervolgens terug naar
stand AUTO of, afhankelijk van de
auto, naar stand 0.
Mistachterlichten
Draai de middelste ring 4 van
de schakelaar zo dat het symbool bij
het merkteken 3 staat en laat dan
los.
De werking is afhankelijk van de
gevoerde verlichting; het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit
toelaten moet u het mistachterlicht
uitschakelen om de achter u rijdende
weggebruikers niet te hinderen.