Wijziging in bandomtrek
De loopcirkelomtrek van een band varieert als:
●
De bandenspanning wordt handmatig gewij-
zigd.
●
De bandenspanning onvoldoende is.
●
De bandenstructuur beschadigd is.
●
De wagen onevenwichtig geladen is.
●
De banden van een as dragen meer last (bij-
voorbeeld bij rijden met extra belading).
●
De wagen rijdt met sneeuwkettingen.
●
Het reservewiel gemonteerd is.
●
Het wiel van een as werd vervangen.
De bandenspanningscontrole
bepaalde omstandigheden vertraagd reageren
of niets aanduiden (bijvoorbeeld bij sportief rij-
den, besneeuwde wegen, onverharde wegen
of bij rijden met sneeuwkettingen).
Bandenspanningsindicatie kalibreren
Nadat u de bandenspanning heeft gewijzigd
of één of meerdere wielen heeft vervangen,
moet de bandenspanningsindicatie worden
aangepast. Doe dit bijvoorbeeld ook wanneer
u de voor- en achterwielen omwisselt.
De kalibratie moet worden uitgevoerd bij stil-
staand voertuig en met koude banden. Bij kali-
bratie met warme banden moet de spannings-
controle worden herhaald met koude kalibratie
voor de volgende reis.
320
Wielen en banden
●
Schakel het contact in.
●
Bewaar de nieuwe bandenspanning in het
infotainmentsysteem: functietoets
gevens > Wagenstatus
●
OF: met het menu Service van het instru-
mentenpaneel
Het bandenspanningscontrolesysteem verge-
lijkt onder meer het aantal toeren van elk wiel
en zo hun rolomtrek door middel van de sen-
soren van het ABS. Na een lange rit op verschil-
lende snelheden worden de gegevens verza-
meld en bekeken aan de hand van de gepro-
grammeerde gegevens.
Onder zware last op de wielen, bijv. bij flinke
kan onder
belading, moet voor kalibratie de bandenspan-
ning worden verhoogd tot de geadviseerde
waarde voor rijden met belading
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning verschillend of te
laag is, kan een van de banden kapot gaan en
kunt u de controle over de wagen verliezen,
wat kan leiden tot een ernstig of dodelijk on-
geval.
●
Indien het controlelampje
onmiddellijk de snelheid verminderen en
bruuske rem- of draaimanoeuvres vermijden.
Zo snel mogelijk stoppen en de staat en de
spanning van alle banden controleren.
>
Ge-
›››
pag.
29.
›››
pag.
24.
›››
afb.
187.
oplicht,
●
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen correct als alle banden in koude
toestand de correcte bandenspanning heb-
ben en vervolgens de kalibratie volgens de
beschreven procedure wordt uitgevoerd.
●
Als de band niet lek is en niet noodzakelij-
kerwijs onmiddellijk vervangen moet worden,
rijd dan met lage snelheid naar de dichtstbij-
zijnde gespecialiseerde werkplaats en laat de
bandenspanning controleren en aanpassen.
Let op
● Als u voor het eerst op hogere snelheid
rijdt met nieuwe banden, kunnen deze iets
uitzetten, hetgeen resulteert in een banden-
spanningswaarschuwing.
● Als bij ingeschakeld contact een te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd, hoort
u een akoestische waarschuwing. Bij een sto-
ring in het systeem hoort u een akoestisch
signaal.
● Bij langdurig rijden over onverharde wegen
of bij sportief rijden, is het mogelijk dat het
systeem tijdelijk wordt gedeactiveerd. Het
controlelampje meldt dan een storing maar
verdwijnt automatisch zodra de wegcondities
of de rijstijl verandert.
● Vertrouw niet alleen maar op het banden-
spanningscontrolesysteem. Controleer de
banden regelmatig om er zeker van te zijn
dat de bandenspanning correct is en dat de
banden niet beschadigd zijn (steken, sneden,