4.8.2
Toegestane slangconfiguraties
Beademingsslangen, gassampleleidingen, filters etc. moeten zorgvuldig worden
aangelegd en aan de patiënt worden aangepast, vooral bij neonaten en
pediatrische patiënten. Zie voor aanvullende informatie: "CO
pediatrische patiënten en neonaten", pagina 327.
In de volgende tabel zijn de toegestane slangconfiguraties met een "X"
gemarkeerd:
Configuratie
|
Gebruiksaanwijzing
Een beademingssysteemfilter of een
HME-filter tussen Y-stuk en patiënt; gas-
sampleleiding aangesloten op het filter
Eén beademingssysteemfilter op elke
inspiratieaansluiting en expiratieaanslui-
ting; gassampleleiding aangesloten op
het Y-stuk
– Eén beademingssysteemfilter op elke
inspiratieaansluiting en expiratieaan-
sluiting; gassampleleiding aangeslo-
ten op een aansluiting zo dicht
mogelijk bij de patiënt
– Zuig het gassample af bij een
geschikte aansluiting.
– Als geen filter op de expiratieaanslui-
ting kan worden gebruikt (bijv. bij een
intrinsieke PEEP vanwege opgeslo-
ten Air), moet het beademingssy-
steem na elke patiënt voor hergebruik
worden klaargemaakt.
Maak de producten klaar voor herge-
bruik volgens de bij het product gele-
verde instructies voor het klaarmaken
voor hergebruik.
Atlan A100 (XL), A300 (XL), A350 (XL) SW 2.1n
Montage en voorbereiding
-meting bij
2
Volw.
Ped.
Neo.
X
X
X
X
X
X
X
87