Licht en zicht
Licht
ä
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Licht in- en uitschakelen
Functie DAY LIGHT (dagrijverlichting)
Automatische aansturing rijverlichting
Bochtenverlichting
Parkeerlicht
COMING HOME/LEAVING HOME-functie
Toeristisch licht
Mistlampen
Mistlampen met CORNER-functie
Mistachterlicht
Dashboardverlichting
Lichtbundelhoogteverstelling
Schakelaar voor alarmlichten
Hendel voor knipperlicht en grootlicht
Bij wagens met rechts stuur zijn de schakelaars gedeeltelijk anders gerangschikt
dan weergegeven in
» Afbeelding
23. De symbolen die de schakelaarstanden aan-
geven, zijn echter gelijk.
Het dimlicht brandt zolang het contact is ingeschakeld en de lichtschakelaar in
stand of staat. Na het uitschakelen van het contact wordt het dimlicht au-
tomatisch uitgeschakeld en brandt alleen nog het stadslicht. Na het verwijderen
van de contactsleutel dooft ook het stadslicht.
46
Bediening
ATTENTIE
Nooit rijden als alleen het stadslicht ingeschakeld is! Het stadslicht is niet fel
■
genoeg om de weg voor u voldoende te verlichten of om door andere ver-
keersdeelnemers te worden gezien. Het dimlicht bij duisternis of slecht zicht
altijd handmatig inschakelen.
De automatische aansturing rijverlichting dient alleen als assistent, de
■
bestuurder wordt daarmee niet van de plicht ontslagen, de verlichting te con-
troleren en eventueel de verlichting afhankelijk van de omstandigheden in te
schakelen. De lichtsensor herkent bijvoorbeeld geen regen of mist. Onder de-
47
ze omstandigheden raden wij u aan om het dimlicht resp. de mistlampen in te
47
schakelen!
47
48
VOORZICHTIG
48
Het inschakelen van de hiervoor beschreven verlichting mag alleen plaatsvin-
48
■
den in overeenstemming met de nationale wettelijke bepalingen.
49
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de juiste instelling en het gebruik
■
49
van de verlichting.
50
50
Let op
50
51
Als de lichtschakelaar in stand staat, de contactsleutel is verwijderd en het
■
bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal.
51
Bij het sluiten van het bestuurdersportier (contact uit) wordt het akoestische
52
waarschuwingssignaal via het portiercontact uitgeschakeld, maar het dimlicht
blijft ingeschakeld, om eventueel de geparkeerde wagen te verlichten.
Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automa-
■
tisch ingeschakeld.
Bij koel of vochtig weer kunnen de koplampen aan de binnenzijde tijdelijk be-
■
slaan. Doorslaggevend hierbij is het temperatuurverschil tussen de binnen- en
buitenzijde van het koplampglas. Bij ingeschakelde rijverlichting is het lichtvlak na
korte tijd weer vrij van aanslag, daarbij kan het lampglas aan de binnenzijde even-
tueel bij de randen nog beslagen zijn. Dit geldt ook voor de achterlichten en de
knipperlichten. De condensvorming heeft geen invloed op de levensduur van de
verlichting.