Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controlelampje.
Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa 100 km
weer branden.
Het controlelampje
knippert geel (motoroliepeilsensor defect)
Als er een storing aan de motoroliepeilsensor optreedt, wordt dit na het inscha-
kelen van het contact bovendien aangegeven door een akoestisch signaal en het
meerdere malen gaan branden van het controlelampje.
De motor direct door een specialist laten controleren.
Op het informatiedisplay weergegeven tekst:
Oil sensor: Workshop! (Oliesensor: Werkplaats!)
ATTENTIE
Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan op
een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-
ten in
» pagina
51.
VOORZICHTIG
Het rode oliedrukcontrolelampje
het oliepeil regelmatig, bij voorkeur bij elke tankstop, worden gecontroleerd.
Controle van de motorelektronica
Het controlelampje
(Electronic Power Control) gaat bij het inschakelen van het
contact enkele seconden branden.
Als het controlelampje na het starten van de motor niet dooft of tijdens het rijden
gaat branden, is er sprake van een storing in de motorregeling. Het door de mo-
torregeling gekozen noodprogramma stelt u in staat voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde specialist te rijden.
1)
Bij wagens met informatiedisplay brandt het controlelampje
niet, maar alleen als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is of als het koelvloeistofpeil te laag is.
26
Bediening
werkt niet als oliepeilindicatie! Daarom moet
(benzinemotor)
na het inschakelen van het contact
Voorgloeisysteem
(dieselmotor)
Bij koude motor gaat het controlelampje
(voorgloeistand)
2
branden
» pagina
kan de motor worden gestart.
Als de motor op bedrijfstemperatuur is resp. bij buitentemperaturen boven +5 °C
brandt het voorgloeicontrolelampje ongeveer een seconde. Dat betekent dat de
motor direct kan worden gestart.
Als het controlelampje
niet gaat branden of continu brandt, is een storing in
het voorgloeisysteem aanwezig; zo snel mogelijk de hulp van een specialist inroe-
pen.
Begint het controlelampje
de motorregeling aanwezig. Het door de motorregeling gekozen noodprogramma
stelt u in staat voorzichtig naar de dichtstbijzijnde specialist te rijden.
Koelvloeistoftemperatuur/koelvloeistofpeil
Het controlelampje
gaat bij het inschakelen van het contact enkele seconden
branden.
1)
Als het controlelampje
niet dooft of tijdens het rijden gaat knipperen, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog of het koelvloeistofpeil te laag.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal (3 pieptonen).
In dit geval stoppen, de motor afzetten en het koelvloeistofpeil controleren, zo
nodig koelvloeistof bijvullen.
Als onder de gegeven omstandigheden het bijvullen van motorolie niet mogelijk
is, de rit niet voortzetten. De motor niet starten en de hulp inroepen van een
specialist, omdat er anders zware motorschade kan ontstaan.
Als het koelvloeistofpeil binnen het voorgeschreven bereik ligt, kan een te hoge
temperatuur worden veroorzaakt door een storing van de koelluchtventilator. De
zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervan-
gen
» pagina
214.
bij het inschakelen van het contact
101. Na het doven van het controlelampje
tijdens het rijden te knipperen, is er een storing in
£