Wegrijden en rijden
Motor starten en afzetten
ä
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
Stand van het stuurwiel instellen
Elektromechanische stuurbekrachtiging
Elektronische wegrijbeveiliging (wegrijblokkering)
Contactslot
Motor starten
Motor afzetten
ATTENTIE
Het stuurwiel nooit tijdens het rijden verstellen, maar alleen als de wagen
■
stilstaat!
Een afstand tot het stuurwiel van ten minste 25 cm
■
100
- . Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsys-
teem u niet beschermen - levensgevaar!
De hendel voor de stuurwielverstelling moet tijdens het rijden vergrendeld
■
zijn, zodat de stand van het stuurwiel tijdens het rijden niet onbedoeld veran-
dert - gevaar voor ongevallen!
Als het stuurwiel verder in de richting van het hoofd wordt versteld, neemt
■
bij een ongeval de beschermende werking van de bestuurdersairbag af. Con-
troleren dat het stuurwiel naar de borst is gericht.
Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
■
tenzijde van het stuur op kwart over negen. Nooit het stuurwiel op '12-uur'
vasthouden of in een andere stand (bijvoorbeeld in het midden of aan de bin-
nenzijde van het stuurwiel). In dergelijke gevallen zou bij activering van de be-
stuurdersvoorairbag letsel aan uw armen, handen en hoofd kunnen worden
toegebracht.
Als de wagen rolt en de motor niet draait, moet de contactsleutel altijd in
■
stand
» pagina 101
(contact ingeschakeld) staan. Deze stand wordt aan-
2
gegeven door het branden van de controlelampjes. Als dat niet het geval is,
zou het stuurwiel onverwacht kunnen vergrendelen - gevaar voor ongevallen!
De sleutel pas uit het contactslot trekken als de wagen tot stilstand is geko-
■
men (handrem aantrekken). Anders zou het stuur kunnen blokkeren - gevaar
voor ongevallen!
Bij het verlaten van de wagen altijd de sleutel uit het contactslot verwijde-
■
ren. Dat geldt vooral als er kinderen in de wagen achterblijven. De kinderen
zouden anders bijvoorbeeld de motor kunnen starten - gevaar voor ongeval-
len resp. verwondingen!
De motor nooit laten draaien in ongeventileerde of afgesloten ruimtes. De
■
100
uitlaatgassen van de motor bevatten onder andere het geur- en kleurloze
koolmonoxide, een giftig gas - levensgevaar! Koolmonoxide kan tot bewuste-
100
loosheid leiden en dodelijk zijn.
100
De wagen nooit met draaiende motor onbeheerd achterlaten.
■
101
Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor ongeval-
■
101
len!
101
De startmotor mag alleen worden ingeschakeld (contactslotstand
■
101) als de motor niet draait. Als de startmotor bij draaiende motor wordt inge-
schakeld, kan de startmotor resp. de motor worden beschadigd.
aanhouden
» pagina
1
De contactsleutel direct loslaten als de motor aanslaat - anders zou de startmo-
■
tor beschadigd kunnen raken.
Hoge motortoerentallen, volgas en hoge motorbelasting vermijden zolang de
■
motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet heeft bereikt - gevaar voor motorschade!
De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan de
■
motor! Bij wagens met katalysator kan onverbrande brandstof in de katalysator
terechtkomen en daar ontsteken. Dat zou tot beschadiging van de katalysator lei-
den. Als starthulp kunt u de accu van een andere wagen gebruiken
Starthulp.
Na langdurige hoge motorbelasting de motor niet direct afzetten als de wagen
■
stilstaat, maar nog circa 1 minuut stationair laten draaien. Daarmee wordt warm-
teophoping in de afgezette motor voorkomen.
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo mogelijk direct na het starten
van de motor wegrijden. Daardoor bereikt de motor sneller zijn bedrijfstempera-
tuur en is de uitstoot van schadelijke gassen minder.
ATTENTIE (vervolg)
VOORZICHTIG
Milieu-aanwijzing
» pagina
3
» pagina
208,
£
99
Wegrijden en rijden