De OFF ROAD-modus omvat functies die het terreinrijden ondersteunen.
In de OFF ROAD-modus zijn de volgende functies geïntegreerd:
›
wegrijhulp,
›
bergafdaalhulp,
›
ABS OFF ROAD
» pagina
104,
›
ASR OFF ROAD
» pagina
105,
›
EDS OFF ROAD
» pagina
105.
OFF ROAD inschakelen
De OFF ROAD-modus wordt ingeschakeld door het indrukken van toets
beelding
98. Het controlelampje in de toets gaat branden. Als het systeem is in-
geschakeld, gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel branden
gina
30.
OFF ROAD uitschakelen
Door opnieuw op de toets te drukken wordt de OFF ROAD-modus uitgeschakeld.
Het controlelampje in de toets gaat uit. Door uitschakelen van het contact wordt
ook de OFF ROAD-modus uitgeschakeld en moet zo nodig na het inschakelen van
het contact opnieuw worden ingeschakeld. Als de motor wordt afgezet en binnen
30 seconden weer wordt gestart, blijft de OFF ROAD-modus ingeschakeld.
Wegrijhulp
Het systeem wordt geactiveerd na inschakeling via de toets voor de OFF ROAD-
modus
» Afbeelding 98
bij stilstaande wagen.
Bij het wegrijden met de stilstaande wagen wordt het motortoerental bij volledig
ingetrapt gaspedaal begrensd. De toerentalbegrenzing wordt automatisch uitge-
schakeld nadat is weggereden. De aangepaste gaspedaalkarakteristiek voor mak-
kelijker wegrijden op een gladde of losse ondergrond is een onderdeel van de
wegrijhulp.
Bergafdaalhulp
De bergafdaalhulp houdt door automatische remingrepen op alle vier de wielen
een constante snelheid aan bij het voor- en achteruitrijden op steile hellingen.
Het blokkeren van wielen wordt vermeden omdat het ABS ook actief blijft. Het
paraat staan van de bergafdaalhulp wordt door controlelampje
mentenpaneel aangegeven
» pagina
De wagensnelheid die de bergafdaalhulp aanhoudt, wordt door de bestuurder
aan het begin van de afdaling bepaald op het moment dat de bergafdaalhulp de
eerste keer ingrijpt resp. moet de bestuurder de rijsnelheid aan het begin van de
1)
De aangegeven waarden vormen gemiddelden van de onderste snelheidsgrenzen bij de ingeschakel-
de versnelling (afhankelijk van het type versnellingsbak en het motortype).
106
Bediening
in het instru-
30.
afdaling regelen tot de eerste ingreep van de bergafdaalhulp. Actieve ingrepen
van de bergafdaalhulp worden aangegeven door het knipperen van het controle-
lampje resp. waargenomen door een pulserend rempedaal, zoals bij een ABS-in-
greep.
Door het intrappen van het gas- of rempedaal kunt u de snelheid verhogen resp.
verlagen en dat ook als geen versnelling is ingeschakeld. De functie wordt daar-
door altijd onderbroken en daarna weer geactiveerd.
De bergafdaalhulp wordt automatisch ingeschakeld als tegelijkertijd aan de vol-
gende voorwaarden is voldaan:
» Af-
›
de OFF ROAD-modus is ingeschakeld en het controlelampje
tenpaneel brandt,
» pa-
›
de motor van de wagen loopt met ingeschakelde 1e, 2e, 3e of achteruitversnel-
ling of ook als geen versnelling is ingeschakeld,
›
de motor van de wagen loopt, de keuzehendel van de automatische versnel-
lingsbak staat in stand R, N, D, S of de tiptronic-stand,
›
de snelheid moet lager zijn dan 30 km/h,
›
de helling bedraagt ten minste 10% (bij het rijden over drempels kan de grens
kortstondig tot 8% dalen),
›
zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
Voorwaarde hiervoor is echter dat de ondergrond voldoende grip geeft. De berg-
afdaalhulp kan om natuurkundige redenen niet correct functioneren op een ver-
vuilde ondergrond (ijs of modder).
De bergafdaalhulp wordt uitgeschakeld wanneer wordt geremd of gas gegeven
of wanneer de helling minder steil is dan 8%.
De door de bergafdaalhulp constant geregelde rijsnelheid is bij wagens met scha-
kelbak afhankelijk van het type versnellingsbak en het motortype:
›
1. versnelling - circa 8
›
2. versnelling - circa 13
›
3. versnelling - circa 22
›
Achteruitversnelling - circa 9
›
Vrijloop voor vooruit alsmede achteruit - circa 2
- 30 km/h
1)
- 30 km/h
1)
- 30 km/h
1)
- 30 km/h
1)
- 30 km/h
1)
in het instrumen-
£