Start-stopsysteem
Het start-stopsysteem ondersteunt u bij het besparen van brandstof en het ver-
minderen van de emissie van schadelijke stoffen en CO
De functie wordt elke keer als het contact wordt ingeschakeld automatisch geac-
tiveerd.
In de start-stopfunctie wordt de motor bij stilstand van de wagen automatisch af-
gezet, bijvoorbeeld voor een verkeerslicht.
Op het display in het instrumentenpaneel wordt informatie over de actuele status
van het start-stopsysteem weergegeven.
Automatische motoruitschakeling (stop-fase)
›
De wagen afremmen tot stilstand (zo nodig de handrem aantrekken).
›
Uit de versnelling schakelen.
›
Het koppelingspedaal loslaten.
Automatisch herstarten (start-fase)
›
Het koppelingspedaal intrappen.
Start-stopsysteem in- en uitschakelen
Het start-stopsysteem kan in- en uitgeschakeld worden door op de toets
beelding 105
te drukken.
Bij gedeactiveerde start-stopfunctie brandt het controlelampje in de toets.
Als de wagen bij het handmatig uitschakelen in de stopstand staat, start de mo-
tor direct.
Het start-stopsysteem is zeer complex. Enkele van de procedures zijn zonder de
juiste documentatie moeilijk te controleren. In het volgende overzicht worden de
randvoorwaarden voor een optimale werking van het start-stopsysteem ge-
noemd.
114
Bediening
Afbeelding 105
Toets voor het start-stopsys-
teem
.
2
» Af-
Voorwaarden voor de automatische motoruitschakeling (stop-fase)
›
De versnellingshendel staat in de neutraalstand.
›
Het koppelingspedaal is niet volledig ingetrapt.
›
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
›
Het bestuurdersportier is gesloten.
›
De motorkap is gesloten.
›
De wagen staat stil.
›
De af fabriek gemonteerde trekhaak is niet elektrisch met een aanhangwagen
verbonden.
›
De motor is op bedrijfstemperatuur.
›
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
›
De wagen staat niet op een helling.
›
Het motortoerental is lager dan 1200 1/min.
›
De temperatuur van de accu is niet te laag of te hoog.
›
De druk in het remsysteem is voldoende.
›
Het verschil tussen de buitentemperatuur en de ingestelde interieurtempera-
tuur is niet te groot.
›
De rijsnelheid sinds de laatste keer dat de motor werd afgezet was hoger dan
3 km/h.
›
Er vindt geen reiniging van het roetfilter plaats
›
De voorwielen zijn niet te sterk gedraaid (het stuurwiel is minder dan 3/4 om-
wenteling gedraaid).
Voorwaarden voor een automatische herstart (start-fase)
›
Het koppelingspedaal is helemaal ingetrapt.
›
De max./min. temperatuur is ingesteld.
›
De ontwasemingsfunctie van de voorruit is ingeschakeld.
›
Er is een hoge aanjagerstand gekozen.
›
De start-stop-toets wordt ingedrukt.
Voorwaarden voor een automatische herstart zonder ingreep van de bestuurder
›
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 3 km/h.
›
Het verschil tussen de buitentemperatuur en de in het interieur ingestelde tem-
peratuur is te groot.
›
De ladingstoestand van de accu is niet voldoende.
›
De druk in het remsysteem is niet voldoende.
Als tijdens de stopfunctie de bestuurdersgordel langer dan 30 seconden is losge-
maakt of het bestuurdersportier wordt geopend, moet de motor handmatig met
behulp van de sleutel worden gestart. De betreffende meldingen op het display in
het instrumentenpaneel in acht nemen.
» pagina
24.
£