76
Veiligheid voor inzittenden
O Wanneer de hoofdsteun van het kinderzitje
in aangebrachte toestand in de auto niet
compleet kan worden uitgeschoven, leidt dit
tot een beperking in de maximale grootte-
instelling bij kinderzitjesbevestigingssyste‐
men van de gewichtsgroepen II of III.
Contact met het dak bij volledig uitgescho‐
ven en vergrendelde hoofdsteun leidt niet
tot een beperking tijdens het gebruik.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet onder spanning en/of getordeerd tus‐
sen het dak en het zitvlak worden inge‐
bouwd.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteem mag
niet door de hoofdsteun worden belast. De
hoofdsteunen overeenkomstig instellen.
O Nooit voorwerpen, zoals een kussen, onder
of achter het kinderzitjesbevestigingssys‐
teem leggen.
De passagiersstoel zo ver mogelijk naar ach‐
#
teren instellen en de stoel zo mogelijk in de
bovenste stand zetten.
De zittinghoogteverstelling in de laagste
#
stand zetten.
De zittinghoek zo instellen dat de voorste
#
rand van de zitting zich in de bovenste en de
achterste rand van de zitting zich in de
onderste positie bevindt.
De rugleuning zo rechtop mogelijk instellen.
#
Het kinderzitjesbevestigingssysteem monte‐
#
ren.
Het draagvlak van het kinderzitjesbevesti‐
gingssysteem moet volledig op het zitvlak
van de passagiersstoel rusten.
Altijd de correcte ligging van de schoudergor‐
#
del vanaf de gordeldoorvoeropening van de
auto naar de schoudergordelgeleiding van
het kinderzitjesbevestigingssysteem in acht
nemen.
De schoudergordelband moet vanaf de gor‐
deldoorvoeropening naar voren en omlaag
verlopen.
Indien noodzakelijk de gordeldoorvoerope‐
#
ning en de passagiersstoel overeenkomstig
instellen.
Aanwijzingen met betrekking tot huisdieren
in de auto
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len en letsel door onbewaakte, niet vast‐
gezette dieren in het voertuig
Als dieren zonder toezicht of los in het voer‐
tuig worden gelaten, kunnen ze bijvoorbeeld
toetsen of schakelaars indrukken.
Daardoor kunnen de dieren bijvoorbeeld:
Uitrustingen van het voertuig activeren en
R
bijvoorbeeld bekneld raken.
Systemen in‑ of uitschakelen en daardoor
R
andere verkeersdeelnemers in gevaar
brengen.
Bovendien kunnen niet-vastgezette dieren bij
een ongeval of abrupte stuur‑ en remma‐
noeuvres door het voertuig worden geslin‐
gerd en daarbij inzittenden verwonden.
Dieren nooit zonder toezicht in het voer‐
#
tuig laten.