De toets
1
indrukken.
#
Het mediadisplay toont het aanzicht van de
actieve parkeerassistent. In het gebied
den de gevonden parkeerplekken
van de auto
3
weergegeven.
%
De op het mediadisplay weergegeven baan
van de auto
3
kan van de werkelijke baan
afwijken.
Wanneer een parkeerplek wordt weergege‐
#
ven: De auto tot stilstand brengen.
De gewenste parkeerplek
4
#
bevestigen.
Eventueel de parkeerrichting (vooruit of ach‐
#
teruit) selecteren en bevestigen.
Afhankelijk van de gekozen parkeerplek
en de parkeerrichting wordt de baan van de
auto
3
%
De richtingaanwijzer wordt automatisch
ingeschakeld als het inparkeren wordt
gestart.
De verantwoordelijkheid voor het correct inscha‐
kelen van de richtingaanwijzers ligt altijd bij u.
Indien noodzakelijk de richtingaanwijzers over‐
eenkomstig gebruiken.
2
wor‐
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
4
en de baan
len door opzij bewegen van de auto bij
het in- en uitparkeren
De auto beweegt bij het in‑ en uitparkeren
opzij en kan daarbij ook op de andere rij‐
strook komen.
Daardoor kunt u in botsing komen met
andere weggebruikers of objecten.
selecteren en
Op andere verkeersdeelnemers en
#
objecten letten.
weergegeven.
Eventueel stoppen of de parkeerproce‐
#
dure met de actieve parkeerassistent
4
afbreken.
Als op het mediadisplay bijvoorbeeld de mel‐
#
ding
Achteruitversnelling inschakelen a.u.b.
verschijnt: De betreffende transmissiestand
inschakelen.
De auto parkeert in de geselecteerde par‐
keerplek.
%
Tijdens het inparkeren met de actieve par‐
keerassistent worden de rijstroken in het
camerabeeld groen weergegeven.
Na beëindiging van het parkeren verschijnt de
melding Ø
Parkeerassistent beëindigd, auto
overnemen. Eventueel kunnen nog manoeuvreer‐
procedures noodzakelijk zijn.
Als het inparkeren is voltooid, de auto tegen
#
wegrollen beveiligen. Wanneer de wettelijke
voorschriften of de plaatselijke omstandighe‐
den dit vereisen: De wielen in de richting van
de stoeprand draaien.
Rijden en parkeren 227