De wielbouten of de wielmoeren moe‐
#
ten met het voorgeschreven aanhaalmo‐
ment aangetrokken zijn; dit controleren.
Indien nodig contact opnemen met een
#
gekwalificeerde werkplaats en het voer‐
tuig niet verplaatsen.
De bandenspanning van het nieuwe wiel con‐
#
troleren en naar behoefte aanpassen.
Auto's met bandenspanningswaarschu‐
#
wingssysteem: Het bandenspanningswaar‐
schuwingssysteem opnieuw starten
(
pagina 384).
/
Uitzondering: Het nieuwe wiel is een nood‐
wiel.
Auto's met bandenspanningscontrole: De
#
bandenspanningscontrole opnieuw starten
(
pagina 383).
/
Uitzondering: Het nieuwe wiel is een nood‐
wiel.
Noodwiel
Aanwijzingen met betrekking tot het nood‐
wiel
& WAARSCHUWING Gevaar voor ongeval‐
len door verkeerde wiel- en bandenma‐
ten
De wiel‑ en bandenmaten en het bandentype
van het nood‑ of reservewiel en het te ver‐
wisselen wiel kunnen verschillend zijn. Het
noodwiel of het reservewiel kan de rij-eigen‐
schappen sterk nadelig beïnvloeden.
Om risico's te vermijden, de volgende punten
in acht nemen:
Voorzichtig rijden.
#
Nooit meer dan een noodwiel of reser‐
#
vewiel monteren dat afwijkt van het te
verwisselen wiel.
Het noodwiel of het reservewiel slechts
#
kortstondig gebruiken.
®
Het ESP
niet uitschakelen.
#
Een noodwiel of reservewiel met ver‐
#
schillende afmetingen bij de eerstvol‐
Banden en velgen 395
gende gekwalificeerde werkplaats laten
vervangen. Beslist op de correcte wiel‑
en bandenmaten en het bandentype let‐
ten.
%
Het noodwiel is in de bagageruimte in het
noodwielfoedraal bevestigd.
De volgende aanwijzingen met betrekking tot de
montage van een noodwiel in acht nemen:
De bandenspanning van het gemonteerde
R
noodwiel controleren. Deze eventueel aan‐
passen.
De toegestane maximumsnelheid met
R
gemonteerd noodwiel is 80 km/h.
Geen sneeuwkettingen op het noodwiel aan‐
R
brengen.
Het noodwiel uiterlijk om de zes jaar laten
R
vervangen, ongeacht de slijtage.