STORINGEN
Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel
zo spoedig mogelijk door een merkdealer nakijken.
STORINGEN
De tractiebatterij kan niet worden
opgeladen.
Het waarschuwingslampje van de
oplaadklep knippert rood.
6
De tractiebatterij kan niet worden
opgeladen.
Het waarschuwingslampje van de
oplaadklep knippert blauw.
STORINGEN
De kaart kan geen portieren
ontgrendelen of vergrendelen.
3 8 0 - P r a k t i s c h e t i p s
MOGELIJKE OORZAKEN
De buitentemperatuur is minder dan -26
°C.
Er zit geen stroom op de wandcontactdoos
of de kabel is niet goed aangesloten.
Het snoer is defect.
Het laadsnoer is niet correct op de auto
aangesloten.
MOGELIJKE OORZAKEN
Batterij van de card leeg.
Gebruik van apparaten die op
dezelfde frequentie als de
afstandsbediening werken (mobiele
telefoon, enz.).
De auto bevindt zich in een sterk
elektromagnetisch veld.
Ontladen 12 V-hulpaccu.
WAT TE DOEN
Laad uw auto weer op een gematigde plek
op. Indien nodig 377.
Laat uw installatie controleren
(hoofdschakelaar, programmeerapparaat...).
Controleer de aansluitingen (laadcontact
enz.) 22.
Raadpleeg een merkdealer voor een
vervangend exemplaar.
Sluit de laadkabel goed aan op de auto 22.
WAT TE DOEN
Vervang de accu of laat deze vervangen. U kunt nog
steeds uw auto vergrendelen/ontgrendelen 62 en
155starten.
Gebruik deze apparaten niet langer of gebruik de
ingebouwde sleutel 62.
Gebruik de sleutel die in de kaart is ingebouwd 62.