WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING
– aanzienlijke wijziging van de
belading of verdeling van de belading
aan één kant van de auto
– sportief rijden en aanzienlijk
versnellen
– rijden op een besneeuwd of glad
wegdek
– rijden met sneeuwkettingen
– monteren van maar één nieuwe
band
– gebruik van banden die niet door de
merkdealer goedgekeurd zijn
De bandenspanning moet
worden gecontroleerd
voordat de resetprocedure
wordt gestart.
Het systeem geeft geen
waarschuwing als de druk niet
overeenkomt met de aanbevolen
druk.
Een plots verlies van
bandenspanning (klapband
enz.) wordt mogelijk niet
direct door het systeem
opgemerkt.
Procedure voor resetten van de
referentieniveaus voor
bandenspanning
Deze gebeurt:
– na elke keer opnieuw op spanning
brengen of resetten van de
bandenspanning;
– na het verwisselen van een wiel;
– na het wisselen van de wielen.
De bandenspanning moet afgestemd
zijn op het huidige gebruik van de auto
(onbelast, belast, rijden op de
autosnelweg...). Houd u aan de
bandenspanning (inclusief die van het
reservewiel). Controleer minstens één
keer per maand en voor een grote reis
de bandenspanning (raadpleeg de
sticker op de zijkant van het
bestuurdersportier) 361.
Resetprocedure
Op het instrumentenpaneel
Contact aan, voertuig stilstaand:
druk zo vaak als nodig is op de
schakelaar 4 om het tabblad
"voertuig" weer te geven;
– kantel de schakelaar 3 omhoog of
omlaag naar pagina "Bandendruk init.
lang drukken" te gaan;
– druk op de schakelaar 5 OK in en
houd deze ingedrukt om de reset te
starten.
Houd de schakelaar 5 ingedrukt totdat
de melding "Operatie uitgevoerd"
verschijnt. U kunt nu rijden.
3
R i j d e n - 1 7 7