KINDERVEILIGHEID
Controleer of het
kinderzitje of de voeten
2
van het kind het goed
vergrendelen van de
voorstoel niet belemmeren 67.
Verwijder in ieder geval de hoofdsteun
van de stoel achter waarop het
kinderzitje is geplaatst 331. Zet de
achterstoel indien nodig zo ver
mogelijk naar achteren. Dit moet
gebeuren nadat u het kinderzitje
plaatst. Controleer of het kinderzitje
goed tegen de rugleuning van de
achterstoel rust.
9 4 - K e n u w a u t o
Installatie van de
zittingverhoger (groep
2 of 3)
Controleer of de
veiligheidsgordel 73 correct
werkt (oprolt).
Stel de veiligheidsgordel als volgt
af:
– plaats de schouderriem op de
schouder van het kind zonder dat
deze de nek raakt;
– plaats de heupgordel zo dat
deze plat op de dijen en tegen het
bekken ligt.
Pas indien nodig de stand van de
autostoel aan.
Monteer het kinderzitje
bij voorkeur op een
zitplaats achterin.
Als u een zitje ISOFIX
wilt installeren op de stoel
linksachter, maakt u de centrale
veiligheidsgordel met de hand los
voordat u de vergrendelingen
inschakelt.
Op middelste zitplaats achter
Controleer of de gordel geschikt is
voor de bevestiging van uw kinderzitje.
Ga naar een merkdealer.
Een kinderzitje met een
vloersteun mag nooit
worden geïnstalleerd op
de middelste zitplaats
achterin.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR
VAN ERNSTIG LETSEL.