VERLICHTING EN SIGNALEN
Wanneer u links rijdt met
een auto met de
2
bestuurdersstoel aan de
linkerkant (of andersom), bent u
verplicht om tijdens uw verblijf de
koplampen opnieuw af te stellen
146.
Adaptieve verlichting voor
(afhankelijk van de auto)
Deze functie past automatisch de
breedte en het bereik van de
dimlichtkoplampen aan de snelheid en
de weersomstandigheden aan.
Draai de ring 3 tot het symbool AUTO
tegenover de markering 2 staat: met
draaiende motor.
Zie de multimedia-instructies voor het
uitschakelen van de functie.
Storingen
Wanneer de melding "Controleer
autom verlichting" op het
instrumentenpaneel verschijnt, wordt
het systeem uitgeschakeld.
Ga naar een merkdealer.
Functie bij slechte
weersomstandigheden
(afhankelijk van de auto)
1 4 2 - K e n u w a u t o
Deze functie maakt deel uit van de
adaptieve verlichting voor. Het
vervangt het gebruik van de
mistlampen voor. Het kan worden
geactiveerd bij mistig of sneeuwweer
of in elk ander geval van slecht zicht.
Om deze functie te activeren, draait u
aan de ring 3 tot het AUTO -symbool
verschijnt bij de markering 2 en druk
vervolgens op de draaischakelaar om
de markering 4 in lijn met het symbool
5 te brengen.
Het controlelampje
verschijnt op
het instrumentenpaneel.
Lichten uit
Om de functie uit te schakelen, draait
u de draaischakelaar opnieuw zodat
de markering 4 tegenover het symbool
5 staat.
Het waarschuwingslampje
verdwijnt van het instrumentenpaneel.
Bij het uitschakelen van de verlichting
gaat de slechtweerverlichting ook uit.
Bochtverlichting
(afhankelijk van de auto)
In de vooruitversnelling, als het
dimlicht of grootlicht is ingeschakeld
en afhankelijk van de hoek van het
stuurwiel, past deze functie de breedte
van de lichtbundel aan om het zicht in
een bocht of op een kruispunt te
verbeteren.
Grootlicht:
Duw met draaiende motor en
met de dimlichten aan tegen de
lichtschakelaar 1 (beweging A ).
Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Om terug te keren naar dimlicht drukt
u opnieuw op de lichtschakelaar 1 .