244
3-1. BEDIENING
Voorwaarden voor werking
De achteruitrijcamera is inge-
schakeld.
De achterklep is volledig geslo-
ten.
Houd het detectiegebied van de
camera vrij. Uitstekende ladin-
gen of dragersystemen die niet
zijn aangesloten op een trek-
haakaansluiting kunnen het
detectiebereik van de camera
beperken.
Assistentiefuncties
Algemeen
Een aantal assistentiefuncties kan
gelijktijdig actief zijn.
De assistentiefuncties kunnen
handmatig worden geactiveerd.
1
Kantel de controller indien nodig
naar rechts.
2
Afhankelijk van de uitrusting:
"Camera picture" (camera-
beeld)
3
"Parking guide lines" (parkeer-
rijlijnen).
De koerslijnen en draaicirkellijnen wor-
den weergegeven, zie blz.
"Obstacle marking" (obstakel-
markering).
Afhankelijk van de uitrusting worden de
door Parking Sensors gedetecteerde
obstakels weergegeven door middel
van markeringen, zie blz.
Parkeerhulplijnen
■
Aan de hand van de koerslijnen
kunt u de benodigde ruimte bij het
parkeren en manoeuvreren op een
vlak wegdek inschatten.
De koerslijnen zijn afhankelijk van
de stuurhoek en bewegen met het
verdraaien van het stuurwiel mee.
■
De draaicirkellijnen kunnen alleen
samen met de koerslijnen in het
camerabeeld worden geprojec-
244
.
teerd.
De draaicirkellijnen geven het ver-
loop van de kleinst mogelijke draai-
cirkel op een vlak wegdek aan.
Als het stuurwiel verder dan een
bepaalde hoek is gedraaid, wordt
245
.
slechts één draaicirkellijn weerge-
geven.
Koerslijnen
Draaicirkellijnen