2. Neem voor iedere variabele, inclusief de integratievariabele, een
INPUT instructie op in het programma. INPUT instructies maken
het mogelijk om in een functie met meerdere variabelen naar iedere
willekeurige variabele te integreren. De calculator negeert de
INPUT instructie voor de integratievariabele, zodat u slechts één
programma hoeft te schrijven waarin een afzonderliyjke instructie
voor iedere variabele (inclusief de integratievariabele) is opgenomen.
Als u geen INPUT instructies geeft, gebruikt het programma de
waarden die in de variabelen zijn opgeslagen of zijn ingevoerd nadat
een vergelijking om een waarde heeft gevraagd.
3. Voer de instructies voor het evalueren van de functie in.
m Een functie die als een RPN reeks van meerdere regels wordt
geprogrammeerd, moet de functiewaarden berekenen die u wilt
integreren.
m Een functie die als een vergelijking is geprogrammeerd, wordt
meestal gebruikt als een uitdrukking die de integrand specificeert;
desondanks kan elke soort vergelijking gebruikt worden. Als u
wilt dat de vergelijking om invoer voor waarden van variabelen
vraagt, moet u ervoor zorgen dat vlag 11 actief is.
4. Beeindig het programma met een RTN. Nadat het programma is
uitgevoerd, moet de waarde van de functie in het X-register staan.
Voorbeeld: een programma waarin een vergelijking wordt gebruikt.
De functie voor de sinusintegraal in het voorbeeld in hoofdstuk 8 is:
Si(t) = [ on ') dz.
Deze functie kan geévalueerd worden door een programma te
integreren dat de integrand definieert:
S81 LBL
Definieert de functie.
SEZ SIHCHIEH
De functie in de vorm van een uitdrukking.
(Checksum en lengte: 4914 009,0).
SEZ RTH
Beeindigt de subroutine
Checksum en lengte van programma: C62A 012,0
14-10
Programma's voor het oplossen en integreren van functies