Advertenties
Een programma schrijven voor SOLVE:
Het programma kan werken met vergelijkingen en RPN bewerkingen;
gebruik de combinatie die voor u het handigst is.
1. Begin het programma met een label. Deze label geeft aan welke
functie u met SOLVE moet evalueren (FH=label).
2. Neem voor iedere variabele, inclusief de onbekende, een INPUT
instructie op in het programma. INPUT instructies maken het
mogelijk een willekeurige variabele op te lossen in een functie met
meerdere variabelen. De calculator negeert de INPUT instructie
voor de onbekende, zodat u slechts één programma hoeft te
schrijven waarin een afzonderlijke instructie voor iedere variabele
(inclusief de onbekende) is opgenomen.
Als u geen INPUT instructies geeft, gebruikt het programma de
waarden die in de variabelen zijn opgeslagen of zijn ingevoerd nadat
een vergelijking om een waarde heeft gevraagd.
3. Voer de instructies voor het evalueren van de functie in.
m Een functie die als een RPN reeks van meerdere regels
geprogrammeerd wordt, voert u in als een uitdrukking die
bij oplossing gelijk is aan nul. Als de vergelijking de vorm
f(z) = g(z) heeft, moet het programma f(z) — g(z) berekenen.
Hierbij wordt "=0" aangenomen.
m Wanneer u een functie als een vergelijking programmeert,
kunt u een willekeurig type gebruiken—gelijkheid, toekenning
of uitdrukking. De vergelijking wordt geevalueerd door het
programma en de waarde wordt bij het oplossen gelijkgesteld aan
nul. Als u geen INPUT instructies wilt gebruiken, maar wel wilt
dat de vergelijking om de waarde van de variabelen vraagt, moet
u ervoor zorgen dat vlag 11 actief is.
4. Beeindig het programma met een RTN. Nadat het programma is
uitgevoerd, moet de waarde van de functie in het X-register staan.
SOLVE werkt alleen met reéle getallen. Maar als u een functie met
complexe waarden hebt, die herschreven kan worden in een vorm
waarbi) het reéle en imaginaire deel gescheiden worden, kan SOLVE de
delen afzonderlijk oplossen.
14-2
Programma's voor het oplossen en integreren van functies
Advertenties
