gemiddelde en de standaard deviatie te verzamelen. Routine D geeft
de integratiegrens aan, voert routine N uit en toont het resultaat.
Routine N integreert de in routine F gedefinieerde functie en voltooit
de waarschijnlijkheidsberekening voor Q(z).
Een routine begint meestal met een label (LBL) en eindigt meestal
met een instructie die de uitvoering van het programma wijzigt of
stopt zoals RTN, GTO, STOP of eventueel een andere label.
Subroutines oproepen (XEQ, RTN)
Een subroutine is een routine die wordt opgeroepen (uitgevoerd) door
een andere routine, en daarnaartoe terugkeert nadat de subroutine is
uitgevoerd. De subroutine moet met een LBL beginnen en met een
RTN eindigen. Een subroutine is zelf ook een routine, en kan dus
andere subroutines oproepen.
ms XEQ moet naar een label (LBL) gaan om een subroutine op te
roepen. (XEQ kan niet naar een regelnummer gaan.)
m Bij de eerstvolgende RTN gaat de uitvoering van het programma
terug naar de regel die na de regel met XEQ komt.
Routine Q in het programma voor "Normale distributie en inverse
normale distributie" in hoofdstuk 16, is een voorbeeld van een
subroutine (voor het berekenen van @(z)) die wordt opgeroepen
vanuit routine D door de regel [a2 HEC GB. Routine Q eindigt met een
RTN instructie die ervoor zorgt dat het programma verder gaat met
regel D04 in routine D (voor het opslaan en tonen van het resultaat).
Zie het onderstaande stroomschema.
Bij de stroomschema's in dit hoofdstuk wordt de volgende notatie
gebruikt:
AES GTO BE =
De uitvoering van het programma gaat van
deze regel naar de regel die met =
("van 1") is gemarkeerd.
BEdl LEL BE «=O
De uitvoering van het programma gaat van een
regel die met =+@ ("naar 1") is gemarkeerd,
naar deze regel.
13-2 Programmeertechnieken