De coördinaten voor de positie X,Y, Z en voor de
vlaknormaalvectoren NX, NY, NZ moeten in dezelfde
volgorde in de NC-regel staan.
In de LN-regel moeten altijd alle coördinaten en alle
vlaknormaalvectoren worden aangegeven, ook als de
waarden ten opzichte van de vorige regel niet zijn
veranderd.
3D-correctie met vlaknormaalvectoren kan alleen voor
coördinaataanduidingen in de hoofdassen X, Y, Z gebruikt
worden.
Wanneer een gereedschap met overmaat (positieve
deltawaarde) ingewisseld wordt, komt de TNC met een
foutmelding. De foutmelding kan met de M-functie M107
onderdrukt worden (zie „5.2 gereedschapsgegevens,
gereedschapswissel").
TNC waarschuwt niet met een foutmelding als
gereedschapsovermaten tot beschadiging van de contour
leiden.
Via machineparameter 7680 wordt vastgelegd, of het CAD-
systeem de gereedschapslengte heeft gecorrigeerd via het
centrum van de kogel P
(zie afbeelding rechtsboven).
Toegestane gereedschapsvormen
De toegestane gereedschapsvormen (zie afbeelding midden rechts)
worden in de gereedschapstabel via de gereedschapsradiussen R en
R2 vastgelegd:
Gereedschapsradius: R
maat vanaf gereedschapsmiddelpunt tot buitenkant gereedschap
Gereedschapsradius 2: R2
afrondingsradius vanaf gereedschapspunt tot buitenkant gereedschap
De verhouding van R t.o.v. R2 bepaalt de vorm van het gereedschap:
R2 = 0
stiftfrees
R2 = R
radiusfrees
0 < R2 < R
hoekradiusfrees
Deze gegevens leveren ook de coördinaten voor het referentiepunt
van het gereedschap P
op.
T
HEIDENHAIN TNC 426, TNC 430
of via de zuidpool van de kogelP
T
P
T
SP
R
P
T
P
SP
R
R
P
'
P
T
P
T
T
89