4.6 Programma's openen en ingeven
Opbouw van een NC-programma in DIN/ISO-
formaat
Een bewerkingsprogramma bestaat uit een aantal
programmaregels. De afbeelding rechts toont de elementen van
een regel.
De TNC nummert de regels van een bewerkingsprogramma
automatisch in oplopende volgorde, wanneer in MP7220 een
stapgrootte voor regelnummmers is vastgelegd (zie „14.1
Algemene gebruikersparameters")
De eerste regel van een programma wordt d.m.v. „%" , de
programmanaam en de geldende maateenheid G70/G71
gekenmerkt.
De daaropvolgende regels bevatten informatie over:
het ruwdeel
gereedschapsdefinities en -oproepen
aanzetten en toerentallen
baanbewegingen, cycli en verdere functies
De laatste regel van een programma begint met N999 999 en
wordt met „%" , de programmanaam en de geldende maateenheid
gekenmerkt.
Ruwdeel definiëren: G30/G31
Direct na het openen van een nieuw programma moet een
rechthoekig, onbewerkt werkstuk gedefinieerd worden. Deze
definitie heeft de TNC nodig voor grafische simulaties. De zijden
van de rechthoek mogen niet langer zijn dan 100 000 mm (TNC 410:
30 000 mm) en liggen parallel aan de assen X, Y en Z. De
verhouding tussen de zijlengtes moet kleiner zijn dan 200:1. Het
ruwdeel wordt met twee hoekpunten vastgelegd:
MIN-punt G30: kleinste X-,Y- en Z-coördinaat van de rechthoek;
absolute waarden ingeven
MAX-punt G31: grootste X-,Y- en Z-coördinaat van de rechthoek;
absolute of incrementele waarden ingeven
De definitie van het ruwdeel is alleen noodzakelijk,
wanneer het programma grafisch moet worden getest!
HEIDENHAIN TNC 410, TNC 426, TNC 430
regel:
100
G00
G40 X+10 Y+5 M3
baanfunctie
woorden
regelnummer
Z
MAX
Y
MIN
X
59