UNIVERSEEL-DIEPBOREN (cyclus G205, alleen bij de
TNC 426, TNC 430 met NC-software 280 474-xx)
1 De TNC positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang naar
de ingegeven veiligheidsafstand boven het werkstukoppervlak.
2 Het gereedschap boort met de ingegeven aanzet F tot de eerste
diepte-instelling.
3 Indien spaanbreken is ingegeven, trekt de TNC het gereedschap
met de ingegeven terugtrekwaarde terug. Wanneer zonder
spaanbreken wordt gewerkt, dan trekt de TNC het gereedschap
met ijlgang naar de veiligheidsafstand terug en aansluitend met
ijlgang naar de ingegeven voorstop-afstand boven de eerste
diepte-instelling
4 Aansluitend boort het gereedschap met aanzet naar de volgende
diepte-instelling. De diepte-instelling wordt met elke verplaatsing
verminderd met de afnamefactor - indien ingegeven.
5 De TNC herhaalt dit proces (2-4), totdat de boordiepte is bereikt.
6 Op de bodem van de boring staat het gereedschap stil - indien
ingegeven - voor het vrijmaken en wordt na de stilstandstijd met
de aanzet terugtrekken naar de veiligheidsafstand
teruggetrokken. Indien een 2
verplaatst de TNC het gereedschap met ijlgang daarheen.
Let voor het programmeren op het volgende
Positioneerregel op het startpunt (midden van de boring)
van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie G40
programmeren.
Het voorteken van de cyclusparameter diepte legt de
werkrichting vast.
HEIDENHAIN TNC 410, TNC 426, TNC 430
veiligheidsafstand ingegeven is,
e
153