Veiligheidsafstand Q6 (incrementeel): afstand tussen
kopvlak van het gereedschap en het
werkstukoppervlak.
Veilige hoogte Q7 (absoluut): absolute hoogte, waarin
botsing met werkstuk uitgesloten is (voor
tussenpositionering en terugtrekken aan einde
cyclus).
Binnenafrondingsradius Q8: afrondingsradius op
binnen„hoeken"; ingegeven waarde is gerelateerd
aan de middelpuntsbaan van het gereedschap.
Rotatierichting ? Richting van de wijzers = -1 Q9:
bewerkingsrichting voor kamers
in richting van de wijzers van de klok (Q9 = -1
tegenlopend voor kamer
en eiland
tegen richting van de wijzers van de klok (Q9 = +1
meelopend voor kamer en eiland)
De bewerkingsparameters kunnen bij een programma-
onderbreking gecontroleerd en evt. overschreven worden.
NC-voorbeeldregel:
57
G120 Q1=-20 Q2=1 Q3=+0.2 Q4=+0.1 Q5=+0 Q6=+2
Q7=+50 Q8=0.5 Q9=+1*
VOORBOREN (cyclus G121)
Cyclusafloop
Zoals cyclus G83 Diepboren (zie „8.3 Boorcycli").
Toepassing
Cyclus G121 VOORBOREN houdt voor de insteekpunten rekening
met overmaat voor kantnabewerking en overmaat voor
dieptenabewerking, alsook radius van het uitruimgereedschap. De
insteekpunten zijn gelijktijdig de startpunten voor het uitruimen.
Diepte-instelling Q10 (incrementeel): maat, die
betrekking heeft op de verplaatsing van het
gereedschap (voorteken bij negatieve werkrichting „–
").
Aanzet diepteverplaatsing Q11: booraanzet in mm/
min.
Uitruimgereedschap nummer Q13:
gereedschapsnummer van het uitruimgereedschap.
NC-voorbeeldregel:
58
G121 Q10=+5 Q11=100 Q13=1*
200
Y
Q9=+1
k
Y
8 Programmeren: cycli
X
X