Plaats het apparaat of de netsnoeren niet in een positie waarin deze op de patiënt kunnen
•
vallen. Til het apparaat niet op aan de voedingskabel, het beademingscircuit of de
patiëntkabel van de pulsoxymeter.
Voer nooit onderhoud uit aan het beademingsapparaat terwijl het bij een patiënt wordt gebruikt.
•
MR-conditionele apparatuur
Als deze instructies niet worden opgevolgd, kan dit leiden tot MRI-artefacten, letsel bij
•
de patiënt of gebruiker, of storingen in het apparaat.
U moet alle veiligheidsprocedures volgen die voor de MRI-omgeving gelden. Gebruik
•
het beademingsapparaat niet in een MRI-omgeving met een stralingskracht van meer
dan 3 tesla.
Gevaar! Kans op losschietende voorwerpen.
•
Niet-goedgekeurde apparatuur mag NIET in de MRI-omgeving worden gebracht,
•
inclusief:
Zorg dat het beademingsapparaat correct is geconfigureerd.
•
9650-002363-16 Rev A
Bevestig het apparaat op een verrijdbare standaard die geschikt is voor MRI, de
•
ZOLL verrijdbare MRI-standaard; De optionele infuusstandaard.
U moet het beademingsapparaat achter de 2000 Gauss-veldlijn plaatsen.
•
Het beademingsapparaat moet worden bewaakt door een persoon die, behalve het
•
in de gaten houden van de patiënt en het apparaat in de MRI-omgeving, geen
andere verantwoordelijkheden heeft.
Houd het beademingsapparaat altijd in het zicht zodat u kunt zien wanneer er een
•
alarm wordt afgegeven. Tijdens een scan zijn alarmen op grotere afstand van de
MRI-scanner mogelijk niet goed te horen.
Laat personen NOOIT tussen de ingang van de scanner en niet-bevestigde
•
apparatuur of een niet-vergrendelde verrijdbare standaard komen.
Vergrendel de wielen van de verrijdbare standaard zodra deze op de juiste positie
•
staat.
We adviseren u de verrijdbare standaard in een MRI-omgeving vast te zetten.
•
Zet het beademingsapparaat en de standaard in de juiste positie voordat de patiënt
•
op de scannertafel wordt geplaatst en in de scanneropening wordt geschoven.
Verwijder het beademingsapparaat en de verrijdbare standaard pas uit de MRI-
•
omgeving nadat de patiënt naar buiten is gebracht.
Pulsoxymetersensoren en -kabels.
•
Externe netsnoeren.
•
De verrijdbare standaard van het ademhalingscircuit.
•
Ingeschakelde bevochtigingssystemen en bijbehorende apparatuur.
•
Sluit de pulsoxymetersensor NIET aan op de patiënt. Verwijder de sensor van het
•
apparaat.
Het beademingsapparaat mag in de MRI-omgeving alleen werken op de batterij
•
-- gebruik GEEN externe netvoeding.
De batterij van het beademingsapparaat moet volledig zijn opgeladen voordat het
•
apparaat in de MRI-omgeving wordt geplaatst.
Zuurstoftoevoer -- zuurstof moet worden toegevoerd via een niet-magnetische
•
aluminium cilinder en zuurstofslang.
Controleer of het ademhalingssysteem van het apparaat goed werkt.
•
Er zijn extra lange beademingscircuits van 3,6 meter beschikbaar voor gebruik met
•
het beademingsapparaat, zodat voldoende afstand kan worden bewaard tot de
scanneropening. (Y-patiëntcircuit voor volwassenen/kinderen; Y-circuit voor
zuigelingen/kinderen).
Door de extra lange slang van een beademingscircuit van 3,6 meter kan vanwege
•
het grotere slangoppervlak het volume afnemen.
-- Zet de TC (Tubing Compliance, slangnaleving) op UIT en zorg dat de patiënt
het juiste teugvolume krijgt toegediend.
-- Eventueel kunt u de TC ook berekenen aan de hand van de
gebruiksaanwijzing van het beademingscircuit en de TC-waarde zodanig
instellen dat de patiënt het juiste teugvolume krijgt toegediend.
Bedieningshandleiding voor het ZOLL-beademingsapparaat
Hoofdstuk 1 Algemene informatie
1-13