300
VERZORGING VAN DE AUTO
4. Gebruik de vijfwegknop voor het
DIC rechts op het stuurwiel om
naar het bandenspannings-
scherm onder de informatiepa-
gina van het DIC te scrollen. Zie
Bestuurdersinformatiecentrum
(DIC) 0 147.
5. Houd SEL in het midden van de
vijfstandenknop van het DIC
ingedrukt.
De claxon klinkt twee keer om
aan te geven dat de ontvanger
zich in de opnieuw leren-modus
bevindt en het bericht
PROGRAMM. BANDENSP.
ACTIEF wordt weergegeven op
het DIC-scherm.
6. Start met de band bestuurders-
zijde voor.
7. Plaats de programmeertool naast
de bandwang, bij het ventiel.
Druk vervolgens op de knop om
de TPMS-sensor te activeren. Een
kort signaal van de claxon beves-
tigt dat de sensoridentificatie-
code op deze band en wielpositie
is afgestemd.
8. Ga verder met de band passa-
gierszijde voor en herhaal de
procedure van stap 7.
9. Ga verder met de band passa-
gierszijde achter en herhaal de
procedure van stap 7.
10. Ga naar de band bestuurderszijde
achter en herhaal de procedure
in stap 7. De claxon klinkt
tweemaal om aan te geven dat de
sensoridentificatiecode is
afgestemd op de band bestuur-
derszijde achter en het
TPMS-sensorafstemmingsproces
niet langer actief is. Het bericht
PROGRAMM. BANDENSP.
ACTIEF in het DIC-scherm dooft.
11. Schakel de auto uit.
12. Stel de bandenspanning van alle
vier banden in op het gewenste
spanningsniveau zoals aange-
geven op de sticker Informatie
banden en belading.
Banden controleren
Wij adviseren u regelmatig,
minstens eenmaal per maand, de
banden en het reservewiel (als de
auto een reservewiel heeft) op
tekenen van slijtage of schade te
controleren.
Vervang de band als:
De indicators op drie of meer
plekken op de band zicht-
baar zijn.
Er is dan een koord of weefsel
zichtbaar in het rubber van
de band.
Het profiel of de zijkant is
gebarsten, vertoont sneetjes of
is dermate diep ingescheurd
dat koordlaag of karkas zicht-
baar is.
De band heeft een bult, uitstul-
ping of breuk.