handmatig wordt versteld, dooft het
controlelampje en worden de gekozen
instellingen op het display weerge-
geven. De automatische regeling is
voor elk van de klimaatinstellingen
afzonderlijk uit te schakelen.
Voor automatische regeling:
1. Druk op AUTO.
2. Stel de temperatuur in. Geeft het
systeem de tijd om zich aan te
passen. Pas vervolgens naar wens
de temperatuur aan voor een
optimaal comfort.
Voor een beter brandstofverbruik en
snellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa-
tisch worden geselecteerd. In de stand
AUTO brandt het recirculatielampje
niet. Druk op
om de recirculatie-
functie te kiezen; druk nogmaals op
de knop om voor luchtaanvoer van
buiten te kiezen.
U kunt Engelse maateenheden op de
instrumentengroep in metrieke
eenheden wijzigen. Zie "Menu Opties
instrumentengroep" onder Dashboard
(Basisniveau) 0 125 of Dashboard
(Uitgebreide uitvoering) 0 128.
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
UIT : Druk hierop om de aanjager in
of uit te schakelen. U kunt de tempe-
ratuur en de luchtverdeling nog steeds
aanpassen.
/
: De temperatuur kan apart
voor de bestuurder en de passagier
worden geregeld. Druk omhoog of
omlaag om de temperatuur te
verhogen of te verlagen. Houd omhoog
of omlaag ingedrukt om de tempera-
tuur versneld te verhogen of te
verlagen.
U kunt de temperatuur aan bestuur-
ders- en passagierszijde ook aanpassen
door de knoppen op het klimaatrege-
lingsdisplay aan te raken.
SYNC : Raak SYNC op het klimaatre-
gelingsdisplay aan om alle klimaatzo-
ne-instellingen te koppelen aan de
bestuurdersinstellingen. Wanneer alle
klimaatregelzone-instellingen gekop-
peld zijn, brandt het lampje SYNC.
Draai aan de temperatuurknop voor de
bestuurderszijde om de gesynchroni-
seerde temperatuur te wijzigen.
Wanneer de instellingen voor de
passagiers voor- of achterin worden
aangepast, gaat het lampje SYNC uit.
Handmatige bediening
9
: Ventilatorknoppen op de
middenconsole of het klimaatrege-
lingsdisplay indrukken of aanraken
om de ventilator sneller of langzamer
te laten draaien. Houd de knoppen
ingedrukt om de snelheid sneller aan
te passen. De instelling voor de venti-
latorsnelheid wordt weergegeven. Bij
het indrukken van een van de
knoppen annuleert u de automatische
ventilatorregeling, waarna u de venti-
lator handmatig kunt regelen. Druk op
AUTO om terug te keren naar automa-
tische regeling.
Bedieningsorganen luchttoevoer-
stand bestuurder en passagier :
Raak, terwijl de klimaatregelingsinfor-
matie is weergegeven, de gewenste
luchtverdeling op het klimaatrege-
lingsdisplay aan om de richting van de
luchtstroom te wijzigen. De knop voor
de geselecteerde luchtverdelingsmodus
brandt. Als u een van de knoppen voor
de luchtverdeling aanraakt, wordt de
luchtverdelingsregeling automatisch
geannuleerd en kan de richting van de
luchtstroom handmatig worden
ingesteld. Druk opAUTO om terug te
keren naar automatische regeling.
187