220
RIJDEN EN BEDIENEN
Als
aan gaat en blijft branden:
1. Breng de auto tot stilstand.
2. Zet de motor af en wacht 15
seconden.
3. Start de motor.
4. Rijd de auto.
Als
aan gaat en blijft, heeft de auto
meer tijd nodig om het probleem te
diagnosticeren. Raadpleeg de dealer
als het probleem aanhoudt.
Systemen aan- en uitzetten
Voorzichtig
Rem niet herhaaldelijk of versnel
niet te fel wanneer TCS uitstaat.
Hierdoor kan de aandrijving van de
auto beschadigd worden.
Om alleen TCS uit te schakelen, drukt
u op
en laat u deze weer los. Op
de instrumentengroep gaat het lampje
voor uitgeschakelde Traction
Control branden en op het DIC
verschijnt het bijbehorende bericht.
Om TCS weer aan te zetten, drukt u
op
en laat u deze weer los. Op de
instrumentengroep dooft het lampje
voor uitgeschakelde Traction
Control.
Om zowel TCS als StabiliTrak uit te
zetten, houdt u
ingedrukt totdat
het lampje Tractie uit
en Stabili-
Trak OFF
op de instrumentengroep
gaat en blijft branden. De bijbeho-
rende melding wordt getoond op
het DIC.
Om TCS en StabiliTrak weer aan te
zetten, drukt u op
en laat u deze
weer los. In de instrumentengroep
doven de lampjes Traction Off (tractie
uit)
en StabiliTrak Off (StabiliTrak
uit)
.
Het monteren van accessoires kan de
prestaties van de auto beïnvloeden.
Zie Accessoires en aanpassingen 0 261.
Regeling bestuurders-
modus
De rijmodusregeling probeert de auto
sportiever te laten rijden, meer
comfort te leveren of in wisselende
weers- of terreinomstandigheden hulp
te bieden. Dit systeem wijzigt tegelij-
kertijd de softwarekalibratie van
diverse subsystemen. Afhankelijk van
het optiepakket, de beschikbare
functies en de geselecteerde modus
veranderen de kalibraties van de
wielophanging, de stuurinrichting en
de aandrijflijn om de gewenste
moduseigenschappen te bewerkstel-
ligen.